had van de Rembrandtstraat en dat hij in Berlijn bleef. Dan kon hij hem, voor zijn part, ontslaan zooveel hij wou, hij zou wel een betrekking zoeken, bij het Duitsche Vakverbond of een andere instelling. Of hij zou zich aanmelden bij Hollandsche bladen en tijdschriften, als Ber-lijnsch correspondent en gaan schrijven voor den kost. Dan moest hij maar stijl gaan oefenen, hij zou allicht toch zoo goed kunnen leeren schrijven als Coen. Hoe dan ook, hij moest werk vinden, in Berlijn en bij Gertrud blijven en haar niet meer laten gaan.
Hij wond zich zoodanig op, dat het denken hem onmogelijk werd. Achtereen probeerde hij tien brieven, maar alle mislukten reeds in den eersten regel. Maar het allermeest mislukten ze toch, doordat hij, in gedachten, steeds aan Mary schreef, om haar te vragen, waarom ze hem niet had geantwoord en of er iets met Gertrud gaande was. Eindelijk smeet hij de pen neer en ging uit. Toen zond hij Mary een telegram, met het verzoek, hem per ommegaande antwoord op zijn brief te sturen.
Hij was te ongeduldig om thuis rustig op haar telegram te blijven wachten en ging de stad in. Tegen den namiddag, in de klok dat Brünsweich gewoonlijk van zijn werk thuis kwam, ging hij daar heen. Hij liet hem den brief zien en las dien, in het Duitsch, gejaagd voor.
— Dus je gaat naar Amsterdam, zei de oude baas, op een toon van overtuiging.
— Nee, juist niét, ik heb genoeg van dat gemier. Ik ga in Berlijn een betrekking zoeken.
— Wat moet je daar doen? Berlijn is heelemaal geen stad voor jou. En zoo zonder méér wegblijven, is desertie. Dat is altijd laag en gemeen, in wélken dienst en onder wélke omstandigheden ook. Ga dus in elk geval naar Amsterdam en breng behoorlijk rapport uit.
— Maar Gertrud dan?
— Dacht ik het niet, zei de oude timmerman, met merkbare zelfvoldoening. Het gaat dus om dat meisje. Nu, trek je van haar maar niets aan. Ze vindt voortaan nét zoo goed haar weg, als toen ze je nog niet kende.
Max schudde onwillig het hoofd. Nét als Coen scheen Brünsweich te denken, dat alle meisjes eender waren. En net zoo min als zijn vriend scheen hij te begrijpen, dat Gertrud voor hém iets aparts was. Hij trachtte nu den ouden man te doen inzien hoe gemakkelijk het hem vallen moest, een betrekking aan het Duitsche Vakverbond te Berlijn te krijgen en hoezeer dat het proletariaat ten goede moest komen. De oude baas hield zich alsof hij oplettend naar hem luisterde, knikte en schudde af en toe het hoofd. Toen Max eindelijk zweeg, na een lange poos aan het woord te zijn geweest, zei hij slechts:
Ik kan je niet beter raden, dan ik al heb gedaan; ga naar Amsterdam terug.
76