Max Branders had in Saksen niet dat succès, wat het Bestuur van het Internationaal Verbond zich van zijn reis had voorgesteld. De geschillen tusschen de radicale en conservatieve vakvereenigingsleiders, in Dresden, bleken veel grooter te zijn, dan men in Amsterdam wist. De linksch-sociaal-demokraten hadden nog steeds wrok tegen de groote leiders in Berlijn, omdat die, tijdens het communistisch ministerie in 1923, goed hadden gevonden, dat de Rijksweer uit Mecklenburg het Landdaggebouw bezette en den Landdag ontbond. En de rechtschen onder de leiders verweten den radicalen, dat door hun onbesuisd optreden, in die dagen, het prestige en de invloed van de Oude Partij, in Saksen, sinds dien sterk waren verminderd.
Max poogde tevergeefs de conservatieven te bewegen, zich voorloopig te schikken naar de inzichten der radicalen, daar dezen in de meerderheid waren. Maar die leiders, waarvan de meesten al vele jaren praktijk in de Arbeidersbeweging achter den rug hadden, bevonden dat zijn kennis daarvan slechts oppervlakkig was. Ook beweerden ze dat het Internationaal Verbond, door hem die opdracht te geven, buiten zijn bevoegdheid was gegaan en hèm scholden ze daarom voor bemoeial uit. De radicalen noemden hem zelfs een domkop en eens, op een huishoudelijke vergadering, had het weinig gescheeld of hij had een pak slaag gekregen, toen een grappenmaker hem voor agent-provocateur schold en eenige oudstrijders dachten dat hij dat meende.
Zijn teleurstelling over het gemis aan succès werd eenigszins vergoed door een paar lieve briefjes van Gertrud en een uitvoerig schrijven van Mary Haller. Ze meldde hem dat ze het meisje had bezocht, haar snoeperijen had gebracht en namens hem verpleegkosten had betaald, voor den tweeden termijn. Gertrud viel haar niet tegen, schreef ze, maar haar definitief oordeel bewaarde ze, tot hij weer in Berlijn was. Er onder had Coen gekrabbeld, dat hij daar volstrekt geen haast mee moest maken.
In Leipzig ondervond hij dezelfde tegenwerking. Den tweeden avond van zijn verblijf kreeg hij echter bericht dat de mijnwerkers, in Chem-nitz, opeens in staking waren gegaan. Hij vroeg, telefonisch, bevestiging van dat bericht en toen hij dat had, stond zijn voornemen vast. Al had
69