verbond. Branders moet zich in Berlijn uitgaven hebben veroorloofd, die hij met zijn salaris onmogelijk dekken kan. Zoo heeft hij een meisje wekenlang in een gasthuis laten verplegen en dat loopt aardig op. Wélke redenen hij daartoe had, gaat ons niet aan, maar hoé hij aan het geld er voor kwam, is iets wat wij dienen te weten. Hoé dan ook, komt het mij voor dat die kameraad sterk buiten zijn boekje is gegaan.
— Dit geval lijkt me ernstig genoeg om er onze aandacht aan te geven, gaf Van Berghem toe. Maar toch mogen we kameraad Branders niet alleen op grond van dit bericht ons vertrouwen ontnemen.
— Zeker niet, erkende Bouwer. Maar wel stel ik voor, hem onmiddellijk terug te roepen en tot nader beschikking op kantoor te houden. Tenzij het I. V. hem héélemaal voor zijn rekening neemt, want die dubbele funktie moest voorloopig maar worden opgeheven. Misschien neemt kameraad Bogaerts hem een poosje onder zijn leiding?
De secretaris had een scherp antwoord gereed, maar slikte het bijtijds in. Hij dacht aan Elly.
— Wat denkt de vergadering van het voorstel-Bouwer, om Branders onmiddellijk terug te roepen?
De telefoon belde. Bouwer, die vlak bij het toestel stond, nam den hoorn op.
— Den Haag, Betsy? Goed, plaats maar over . . . Den Haag?. . . . Ja, die is aanwezig . . . Met Bouwer. . . . Nee, Van Berghem kan niet, congresdrukte. . . . Waar gaat het dan om?
— Zeker al weer over dat ultimatum van de tramdirectie, viel Van Berghem, verveeld, uit. Laten ze toch een paar dagen uitstel vragen. Je wordt wel eens wee, van dat eeuwig geharrewar.
— Kun jullie niet een paar dagen uitstel krijgen, Kamminga?.... Moet je om vier uur beslissend antwoord geven?.... Ja, hij kan nu eenmaal niet, veel te druk.... Wat, is er gisting onder de menschen?.... Kom, kom, wie gelooft nu aan zulke praatjes. Sabotage!.... Nu ja, dat ze verbitterd zijn, neem ik aan. . . . Nee, nee, nee, je moét ze in bedwang houden, ben je raar, man. Niet van je post wegloopen. . . Geef je woord . . Goed, ik kom en ik reken op jou.... Niets geen drukte; ik ben vóór vier uur bij jullie,ik moet toch in de buurt zijn. Dag!
Hij smeet den hoorn neer en greep zijn hoed.
Ajuus, maak het maar onder mekaar uit. Nou heb ik het druk. Indien we elkaar niet vroeger zien, spreek ik jullie wel op het congres. Roep dien Branders terug. Ik heb haast, dag!
De schuifdeur schoot achter hem dicht.
— Wat een kerel, wat een kracht, mompelde Hoekstra.
— Zoo is ie zijn leven lang geweest, zei Wieler, trotsch. Eén brok energie, nooit ziek, nooit twijfel, nooit lusteloos. Van ijzer en staal.
Van Berghem klopte.
66