gewoon mensch was. Daarna wendde hij zich tot allen en waarschuwde tegen een gelijktijdig aftreden van het heele bestuur. Hij noemde dat een paardemiddel, dat blijk zou geven, meer in het nadeel, dan in het belang van het Verbond te zijn.
Eenigen, die voortdurend gezwegen hadden, vielen hem bij en noemden nieuwe argumenten tegen Bouwers clausule. Van Berghems gezicht klaarde op. In gedachten had hij zijn nederlaag tegen Bouwer en zijn verlies van Mea aan elkaar gekoppeld. Als het hem mocht gelukken voorzitter van het Verbond te blijven, zou ook Mea weer bij hem terug komen, had hij gefantazeerd. Hij trachtte op Bogaerts’ gezicht te lezen, hoe deze over de situatie dacht. Juist was het den secretaris weer opgevallen, dat zijn chef meer aanhangers in het bestuur had, dan hij zich een kwartier vroeger had verbeeld. Hij beantwoordde Van Berghems vragenden blik met een hoopvollen hoofdknik.
De telefoon belde.
— Ja, hier Van Berghem.... Den Bosch? .... Wat, jullie óók al?. . . Is het dan een epidemie?.... Het lijkt wel een complot om de kas uit te putten. ... O néé, onmogelijk. Ik zit midden in de voorbereiding van het congres en ben al werk ten achter. Eigenlijk moest ik ook nog naar Den Haag en Delft.... Een massa-ontslag, aan de sigarenfabriek van Brilsma en Co., wendde hij zich tot de anderen. Honderdtwintig man op straat. Zei je niet honderd en twintig man, Van Riel? ... Man, al sneed je me in vieren, ik kan vanavond niet.
— Vanavond, Den Bosch? riep Bouwer, vroolijk. Geef eens op, Van Berghem, ik kom toch in de buurt. Hallo, Van Riel, hoor je me?.... Hier Bouwer. Trommel je mannetjes voor vanavond maar bij mekaar, jongen. Tegen achten ben ik bij je. Van Berghem heeft het een beetje druk, weet je?
— Je hoeft er geen lolletje van te maken. Wees eerst zélf maar voorzitter, dan bemerk je hoe weinig tijd er over schiet om je populair te maken.
— Op wie gemunt? riep Col ter, met den Jordaan-keelklank van Van Seventer.
Allen lachten; alleen Hoekstra maakte zich boos.
— Hou je kanis toch dicht, grauwde hij. Ik heb je nog geen verstandig woord hooren zeggen. Bewaar die lol maar voor den Gemeenteraad.
— Wacht maar, over drie sterfgevallen schiet jouw plaats op de lijst ook aardig op, troostte Colter hem.
— Eén oogenblik het woord, voorzitter, zei een mannetje met gouden lorgnet op, zacht.
— Ja, Van der Ven. Betreft het de resolutie?
— Nee, een vraag van orde. In de Verbondscommissie tot propaganda voor het Dagblad is een woord gevallen over den beambte Bran-
64