— Op wie gemunt? schaterde Colter. Réken maar dat ik link bin.
De meesten lachten om hem, daar hij den naam had, altijd grappig
te zijn.
— Is dat die man met zijn zijen das om? vroeg Bouwer. Hij vroeg mij óók al, op wien het gemunt was. Het scheen dat ie zich beleedigd voelde. Als ik het wel heb, is het Linke Gerrit van de Lindengracht.
—Ja, ik weet wat ie bedoelt, zei Bogaerts, minachtend. Ik moest hem straks even op zijn plaats zetten, omdat hij zich in de wachtkamer niet gedroeg zooals het behoort.
Bouwer keek hem met donkeren blik aan.
— U is hier beambte, niet mijnheer Bogaerts? Hou er dan rekening mee, dat U óók beambte van dien man bent. Zonder hèm en zijn duizenden medearbeiders hadden we geen Vakverbond. Laat hem maar hiér komen.
Bogaerts beet zich op de lip, uit ergernis dat hij zich voorbij had gepraat en zijn voornemen, Bouwer tegemoet te komen, verwaarloosd. Hij legde den hoorn neer en wendde zich af. Bouwer greep er naar.
— Betsy, stuur Van Seventer onmiddellijk hierheen.
— Bouwer, je legt beslag op den tijd van ons allen en je bemoeit je met mijn zaken! riep Van Berghem, geërgerd. Mag ik je er aan herinneren dat, voorloopig althans, ik hier nog baas ben.
— Hier is het proletariaat baas, verbeterde Bouwer hem. Wij, jij net zoo goed, hebben ons in dienst van de arbeiders gesteld en het is juist dat baasspelen, dat me zoo geducht begint te vervelen.
— Goed gezegd, Willem! viel een stem uit. Laten we ons weer herinneren dat we demokraten zijn. We loopen wel een beetje te veel in de gaten, met dat koninkje-spelen van sommigen.
Van Berghem kleurde en blikte snel naar Bogaerts. Deze, een beetje bekomen van zijn verstoordheid op Bouwer, knikte slechts flauw. Hij had bemerkt dat allen, de één nog duidelijker dan de ander, instemming hadden betoond, met Bouwers uitval. Dat deed hem opnieuw waarde geven aan Elly’s waarschuwing.
— Ben jij Gerrit van Seventer, kameraad? vroeg Bouwer, toen de man binnen kwam. We hebben in de laatste bouwvakstaking elkaar wel eens gesproken, herinner ik me. Nou, als je Van Berghem moet spreken, daar staat ie.
Van Seventer wendde zich nu tot dezen, maar hij hief afwerend de hand op.
— Ik heb op het oogenblik geen tijd, kameraad, we zijn druk aan het vergaderen. Kom een anderen dag maar terug.
— Je had me ommers op vanmorge besteld, antwoordde Van Seventer, ontevreden. Nou heb ik al een paar uur gewacht, mijn te link, hoor.
60