Om de macht

Titel
Om de macht

Jaar
1931

Pagina's
439



—    Ja, maar een beetje snel rijden, alsjeblieft. Gebouw van het Vakverbond, Rembrandtstraat.

In de wachtkamer zaten twee mannen op een bank, te lezen. Een derde, in werkpak, de groote pet schuin op het hoofd, een zijden das nonchalant om den hals gestrikt, liep met groote passen heen en weer. Nu en dan keek hij ongeduldig naar een loketje, in den wand, waar dramatische klanken doorheen drongen, als bestudeerde iemand in het aangrenzend vertrek zijn rol, in een treurspel. Af en toe stoorde schaterlachen van meisjes die voordracht.

Toen Bogaerts de deur van de wachtkamer openduwde, knikten de lezende mannen hem beleefd toe, een trek van verveling en vermoeienis op het gezicht. De man in werkkleeren bleef plotseling staan en rukte zich de pet af.

—    Bint U mijnheer Bogaerts, als ik dat alstemet mag wete? vroeg hij.

Meteen schoot een bruine straal uit zijn mond.

—    Ja, maar hier mag niet gespuwd worden, viel de jonge man norsch uit.

—    Dat zat me in de weg, anders kon ik niet prate. Ik loop hier al een uur vliege te vange, dat is mijn te link, hoor.

—    Zoo. Nou, je kan dadelijk binnen komen.

— En dat meissie zei dat Van Berghem d’r nog niet was.

—    O, als je mijnheer Van Berghem moet spreken, wacht dan maar tot hij er is.

—    Zoo, viel de man ontevreden uit, als je maar niet denkt, dat ik de heele dag de tijd heb. Daar bin ik veuls te link voor.

—    Dat is jouw zaak. En ik heb het te druk om brutale praatjes af te wachten, antwoordde Bogaerts, uit de hoogte.

Hij stapte het voor-kantoor binnen en drukte de deur achter zich dicht.

—    Op wie was dat nou gemunt? mompelde de man tegen de anderen. Hij tikte driftig op het loketruitje. Zeg eens, wat dat soms op mijn gemunt? riep hij. Denk je bijgeval dat ik kom bedele om een broodkaart je. Dat ’s mijn te link, hoor! Ik heb hande aan m’n lijf.

In het vertrek, waar Bogaerts binnen trad, zaten drie meisjes voor een schrijfmachine. Een jongen stond voor een kaartenkast en twee jongelui hadden ieder een groot boek voor zich liggen en een stapel enveloppen aan iedere hand. Allen keken naar een man die op een stoel stond, de arm fier uitgestrekt. Hij keek met schitterende oogen om zich heen en declameerde met zware, dramatisch-klinkende stem:

„Dan zal de vreemdeling komen, hij zal dwalen door het land, zoe-ken-de. . . .!”

Dat laatste woord kwam er uit als een drievoudige kreet.

—    Wat moet die malligheid, Colter? vroeg Bogaerts, ontevreden.

46

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.