op tafel terecht. Weer maakte de jongen het open en snoof in beide neusgaten het vergift op.
— Die lange, zei Landauer tegen zijn gezelschap, zacht, is een der voornaamste klein-verkoopers van cocaïne, in Berlijn.
— Vindt de gérant dan goed dat hij hier openlijk handel drijft? vroeg Max, verwonderd.
— Wie wéét of hij het goed vindt? Men zegt dat ze compagnons zijn en dat hij zelf sterk snuift. Enfin, dat doen de meesten hier, let maar op.
Max probeerde zijn wenk te volgen en bemerkte dat sommige gasten zich nu en dan bukten, alsof ze iets onder tafel zochten. Anderen, onverschilliger, hadden een doosje voor zich op tafel staan, en tipten daar kleine beetjes wit poeder uit op, met een mesje of nagelvijltje.
Landauer sprak achter Olga’s rug met den jongen naast haar. Hij gaf hem een sigaret en hield een lucifer bij. Toen Max daar heen staarde, zag hij den jongen een kartonnen doosje in Landauers mouw steken.
— Mag ik eens zien? vroeg hij, nieuwsgierig.
De tooneelschrijver maakte het onder tafel open en toonde hem den inhoud. Het was poeder, schitterend en wit als zeer kleine kristalletjes.
De jongen, nog altijd goedmoedig lachend, bediende zich weer uit zijn doosje en presenteerde een die naast hem zat.
— Je zou zoo zeggen dat dat heele volkje elkaar moet kennen, zei Max tegen Coen.
— Natuurlijk kent dat tuig elkaar, mompelde deze, minachtend. Weet je, als ik Landauer was, draaide ik die meid liever vandaag dan morgen den nek om. Is dat je vernederen, voor zoo’n brok uitschot.
— Hij heeft vroeger zeker heel veel van haar gehouden, vergoelijkte Max.
— Zeg liever dat hij nog mesjogge op haar is. Ik acht hem er toe in staat, stiekum óók te snuiven, om samen met haar den grond in te gaan.
— Dat meen je immers niet.
— O nee? Nou, je leest het bijna op zijn gezicht. Neem jij maar een voorbeeld aan hèm.
Een verward geluid, dat opeens opsteeg, stoorde hun gesprek. De voor-deur werd hard dichtgeslagen.
De muziek zweeg. De meeste gasten stonden plotseling op en schenen naar den achter-uitgang te willen dringen.
— Politie! gonsde het nu door de zaal. En dan luider, met woede en verbittering:
— Politie, gesnapt, politie. Weg!
Bij het eerste verdacht geluid was de cocaïne-handelaar opgestaan. Een oogenblik later was hij door de deur naar de toiletten verdwenen.
— Die is hier thuis, hij weet den weg, fluisterde Landauer. Hebt jullie je paspoort bij je? Ja? Nu, dan zal het wel losloopen.
4i