In den avond wandelden ze door de Potsdammerstrasse, langs den Lutzowufer naar „Romanisches Café”.
— Hé, Landauer! riep Haller, bij hun binnengaan, verrast. In geen maanden gezien, man.
Carl Landauer, een tooneelschrijver, wiens werk Haller vertaald had, zat met een meisje aan een afzonderlijk tafeltje. Hij vroeg hun te komen aanzitten.
— Olga, zei hij, toen Coen hem en Branders aan elkaar voorstelde.
Hij noemde geen achternaam van het meisje en dat scheen ze niet
vreemd te vinden. Ze lachte, een beetje bleek en onwezenlijk, doch staarde voor zich uit, als keek ze naar iets dat ver verwijderd was. Toen Coen, naar zijn gewoonte, plots op luiden toon sprak, schrok ze op, als deed zijn stem haar pijn. Dra lette ze echter niet meer op Landauer en de anderen, doch volgde met den blik het druk bewegen der jongelui, onder de gasten. Jonge jongens, met lange haren en schitterende oogen, wriemelden onrustig op hun plaatsen, sprongen af en toe op, wisselden om en spraken met elkaar luid en dooreen, alsof het twist en geen vriendschappelijke conversatie betrof. Meisjes liepen af en aan, van tafel naar tafel. Ze groetten bekenden, maakten kennis met vreemden, vingen bij het eene gezelschap een merkwaardig slagwoord op en brachten dat in een ander kringetje over, als een geheel eigen nieuwigheid, die haar zoo juist was ingevallen.
Mary trachtte met Olga in gesprek te komen, maar deze antwoordde met eenlettergrepige woorden, langzaam en lusteloos. Ze stond op en liep naar de achterzaal.
— Is ze niet goed in orde? vroeg Mary aan Landauer, zacht, doelend op de bleeke wangen en starende oogen van het meisje.
Hij keek Olga een oogenblik zwijgend na, het gelaat van deernis beschaduwd. Dan zag hij zijn vrienden aan en nu viel dezen op, dat hij er ouwelijk en lijdend uitzag.
— Cocaïne, antwoordde hij toonloos. Ze gaat er door den grond in. Een jaar geleden had ze nog engagement aan het Lessing Theater, nü zou ze zich niet eens meer behoorlijk kunnen aanmelden. Ze heeft geen kans meer, zei de dokter me.
— Néé toch! riep Mary, bijna luid, van schrik.
— Het is toch zoo, vervolgde hij, met tranen in zijn stem. Het is nu alleen nog maar rekken, drie maanden, misschien vier. En juist het vergift dat haar kapot heeft gemaakt, is nog het eenige wat haar zoolang in leven houdt.
— Wat heb jij met haar te maken? vroeg Coen, ontevreden. Bij mijn weten had ik jullie nog nooit samen gezien.
Over Landauers gezicht trok een wolk van smart. Dan, bedwong hij zich.
38