door een deur van het eerste gescheiden was. Hier, evenals in het andere, stond een bed. In den hoek was de lompe, steenen oven gemetseld, die in de Duitsche huizen tot verwarmingstoestel dient. Op de wrakke stoelen, aan de tafel, lagen kleeren en kranten. Ze ontruimde er een voor Max en deed dan behoedzaam de deur dicht.
Nu ging ze op den rand van het bed zitten en keek hem vragend aan.
— Ik had je eerst willen schrijven, begon hij, aarzelend, maar ik moet spoedig weer voor een week op reis. Daarom vond ik het beter hier te komen en de kwestie te bespreken. Van de week, was het me niet heelemaal duidelijk of je gekheid maakte, of dat je het meende dat je in groote verlegenheid zat, omdat je geen geld hebt. Maar ik moest er later telkens weer aan denken en toen was het mij ineens of ik begreep, wat er gaande was. Nou wou ik je vragen. . . . vind je goed dat ik je iets, vraag. . . . ?
Onder zijn praten was ze weer opgestaan en naar de deur geloopen. Bij zijn laatste woorden legde ze den vinger op den mond; ze was nu nog bleeker dan even tevoren.
— Niet zoo luid spreken, voor moeder, waarschuwde ze fluisterend. Ja, vraag dan maar.
Hij keek haar oplettend aan en vond zijn positie veel gekker dan hij zich had voorgesteld. Waar bemoeide hij zich eigenlijk mee? Ja, dat hadden Coen en Mary hem ook gevraagd en toen had hij het hun kwalijk genomen. Als hij zich eens vergist had en ze toonde zich zwaar belee-digd, om zijn veronderstelling?
— Gertrud, begon hij onzeker, als ik het inzie zooals het inderdaad is, dan is elke omhaal overbodig en tijd verknoeien. Maar, mocht ik me vergissen, wees dan niet boos op me, want ik bedoel het goed. Toen je van de week zei dat je veel geld noodig had, voor iets, waar je niet met je ouders over kon spreken, bedoelde je toen, dat je ziek was? Was het daarvoor?
Een koortsgloed flitste langs haar wangen en een oogenblik schitterden haar oogen. Haar trots van Duitsch, mooi meisje, kwam in verweer tegen dit koele ondervragen van hem, een buitenlander. Maar, haar opwelling zakte weer zoo snel af, als ze was opgekomen en nu keek ze hem nog slechts doordringend aan, met het glad-getrokken gezicht van een meisje, dat zich van haar uiterlijk bewust is.
— Ja, zei ze dan, als je het weten moet, dat is het. Nu bent U zeker ook niet verder benieuwd naar me.
Hoewel hij op dit antwoord voorbereid was, stak het hem toch als lichamelijke pijn; een korte siddering trok door hem. Dit meisje dus, oogenschijnlijk bijna nog kind, dat hier in dit krot, ver van het centrum der stad, woonde in een sfeer van landelijkheid, bekende met die paar woorden, als betrof het een onschuldig geval, dat ze leed aan een
3i