— Nou en wat een rare, grinnikte de chauffeur. Daar, dat smalle weggetje af, maar blijf niet in de modder vastzitten.
Max, opgewekt, beloofde hem dat. Nu zag hij in dat hij, op zichzelf aangewezen, die huisjes zou voorbij zijn geloopen, in de veronderstelling dat het geen woningen konden zijn. In de verte doemde de toren van de Siemensfabriek, die hij eens bezocht had, op. Dit was de meest Noord-Westelijke hoek van de wereldstad.
Hij liep het weggetje af, naar een paaltje, waaraan een bord was bevestigd. Op onbeholpen wijze stond daarop geschilderd: Trautes Heim. Een vrouw, die er vlak bij onkruid uit den grond trok, wees hem het huisje der Kunaths aan. Er omheen loopend, stond hij opeens voor Ger-trud. Ze was bezig, waschgoed aan een lijn te hangen.
Bij haar plotselinge verschijning was hij zoo verrast, dat hij vergat te groeten. Ze liep blootsvoets; om haar naakte beenen slingerde een gelapte rok en daar boven hing een morsige blouse. Meer had ze niet aan.
Was zij dat dametje, waarmee-hij, een paar dagen geleden, in een mondain café, kennis had gemaakt? vroeg hij zich af. Nu, met slordig zwierende haren en, naar hem toescheen, nog ongewasschen, maakte ze op hem den indruk van een volkskind uit een voorstad, dat niets afwist van het leven in de nabije groote stad. Hij dacht aan de bewoners in de kleine plaatsen, aan den rand van Amsterdam, Diemerbrug, Aalsmeer, Halfweg, die voor een groot deel nog „boeren” waren, met landelijke begrippen over het stadsleven. De bedenking kwam in hem op, of hij niet ondoordacht en onvoorzichtig handelde, door aan zijn impulsieve opwelling gevolg te geven.
Ze herkende hem en bloosde. Direct echter trok de kleur van haar wangen weg en keek ze stug, ja, onvriendelijk. Hij bemerkte dat ze er nog bleeker uit zag dan toen hij haar ontmoette en haar mond hing, als was ze oververmoeid. Haar oogen stonden flauw en misten glans.
Nu stak hij haar de hand toe.
— Ik wou wel graag even met je praten, Gertrud, zei hij.
— Daar is moeder, antwoordde ze zacht.
Een groote vrouw kwam het huisje uit en keek hem uitvorschend aan.
— Dit is de heer waarmee ik naar het theater ben geweest, moeder, zei Gertrud. Mijnheer Branders heet ie.
Moeder Kunath veegde haar hand aan haar rok af en gaf hem die.
— De meisjes willen tegenwoordig alleen nog maar uitgaan, zei ze dan luid. Ze denken dat het brood uit den hemel komt vallen.
— Ik kom alleen even met Gertrud praten, als U het goedvindt, antwoordde hij, op verontschuldigenden toon.
— Mijnheer weet misschien een betrekking voor me, moeder! viel het meisje haastig in. Ga maar even naar binnen.
Ze ging hem voor, een hokje door, naar een tweede kamertje dat
3°