I.ise stond te praten. Hij wuifde slechts, overtuigd dat zulks het tweetal het aangenaamst was en om zich niet langer op te houden. Eener-zijds vond hij het prettig dat hij zoo gemakkelijk van die conferentie afkwam, maar anderzijds stak het toch zijn gevoel van eigenwaarde, dat hij opnieuw als strooman was gebruikt. En onder het oversteken der vijf binnenplaatsen, die de machtige gebouwen van de „Vorwarts” onderling verbonden, voelde hij de suggestie der enorme macht, waarvan zij de materieele uitdrukking waren èn de onzekerheid, wie dan toch eigenlijk de mannen waren, die de touwtjes vasthielden, welke hem en die vele andere marionetten op hun wensch deden bewegen en handelen. O, hij voelde zich volstrekt niet verstoord, op hen, alleen nieuwsgierig naar hun beweegredenen en de oorzaak van hun macht en invloed. Drie jaar geleden zou hij wellicht, na een schijnconferentie als deze, zijn chefs aan het Vakverbond zijn aanstelling in het gezicht hebben geslingerd. Die overgroote voortvarendheid had hij met de jaren overwonnen. Hij had geleerd geduld betrachten, wachten en politiek-zijn. Alleen door het aankweeken en beoefenen van deze drie eigenschappen, die hij van grootere waarde had leeren beschouwen dan groote, cultu-reele gaven, zou hij in de gelegenheid komen hoog genoeg te stijgen, om zelf te gebieden en te intrigeeren en anderen als marionetten te bezigen.
Op straat las hij het briefje, dat Gertrud hem gegeven had. Volgens dat woonde ze in een kolonie, ergens in het Westen, maar hij had er geen idee van waar dat kon zijn. Een taxi-chauffeur wien hij om inlichting vroeg, gooide uitnoodigend het portier open. Toen stapte hij in en gaf lachend het adres.
Met een gemoedelijk vaartje ging het door de Tiergarten en Berliner-strasse, naar het Noord-Westen. De weg voorbij het voorstad-station Jungfernheide, was nog slechts voor een klein deel, aan de rechterzijde, bebouwd. Voorbij dat stukje huizenrij lag het veld meters onder den weg. Op korte afstanden van elkaar stonden kleine houten en kalksteenen huisjes, te midden van kleine moes- en bloementuintjes. Bij het zien daarvan daarvan dacht Max aan de miniatuurtuintjes, aan den rand van Amsterdam, die arbeiders en kleine winkeliers in pacht hadden, om er in hun vrije uren te spitten en te kweeken en er op zomermiddagen thee te drinken. Maar nu was het een weekdag en toch waren er menschen aan het werk. Hier en daar stond een vrouw in een tuintje de wasch te doen en anderen kropen op haar knieën rond.
— Trautes Heim, zei U immers? vroeg de chauffeur.
— Ja.De auto stopte.
— Dan zijn we er.
— Zijn dat werkelijk woningen? Wonen daar menschen in?