maar schrok opeens van een hef tigen aanval van Köttner op het Holland-sche Dagblad. De behanger, die zijn ergernis dat hij zijn kruis had moeten afnemen nog niet te boven was, schold de krant voor flauw en zonder propagandistische beteekenis en beweerde dat ze in Holland bijna geen invloed had.
Branders viel onmiddellijk het nieuwste argument ter verdediging in.
— We hebben nu al bijna veertig duizend abonnees en na de reorganisatie, als het ochtendblad er is. . . .
— Och, wat, jullie ochtendblad, viel Levy zijn partijgenoot bij, hoewel hij, als aanhanger van den linkschen vleugel, op menig terrein diens tegenstander was, reorganiseer eerst maar eens jullie redactie. Goeie, brave menschen voor hun familie, misschien, maar dat is geen voldoende aanleiding om vijf en twintig jaar te zitten suffen. Kun je me ook zeggen, Genosse Branders, in welk opzicht jullie krant geestelijk verschilt, van, ik vraag nog niet eens zich verheft bóven, de provinciale, burgerlijke pers, in je land?
Max maakte het geestdriftige gebaar waarmee hij zijn redevoeringen op vergaderingen placht in te leiden, als hij totaal niet wist wat hij moest zeggen, maar was danig in zijn schik toen Steinherr luid riep dat hij gelijk had en alles met de reorganisatie in orde kwam. Nu hoéfde hij niets meer te doen, dan overtuigend te knikken en dat kwam hem goed van pas, want hij had onmogelijk het onderscheid kunnen aantoonen tusschen het ééne en andere artikel in het Dagblad, zelfs niet tusschen dit en welke krant ook. Het meest verheugde hij zich in Steinherrs tusschenkomst, daar hem te binnen schoot dat op vergaderingen, in Holland, dikwijls dezelfde aanmerkingen waren geuit als Köttner en Levy maakten en hij daarom aannam dat ze gelijk hadden.
Steinherr stond met breed gebaar op en breidde de armen uit, om Köttner en Neumann, die op luiden toon de discussies voortzetten, tot zwijgen te bewegen. Gartner, die Branders nog steeds het formulier ter onderteekening voorhield, liet plotseling zijn vlakke hand op het bureau vallen. Ze kwam met zoo zwaren klap neer, dat de anderen verschrikt pauzeerden. Max las het formulier nu nog eens door, hoewel het hem nu geheel duidelijk was, dat men het hem maar voor den vorm voorlegde. Hij begreep, dat die zaak allang beslist was, toen hij den brief van het partijbestuur ontving en dat men hem slechts uit hooger politieke overwegingen liet teekenen, als vertegenwoordiger van het Vakverbond. Hij erkende ook hierin de waarde van vormen en teekende met een ernstig gebaar.
Gartner scheurde het dubbel formulier door en gaf Max de helft. Achter zijn rug was een nieuwe woordenwisseling ontstaan tusschen Levy, die te ongeduldig was om te blijven zitten, en Apfelbaum. Deze had Köttner verweten dat hij Levy was bijgevallen, hoewel hij tot de
27