Hij wenkte nog eens waarschuwend tegen Lise, die zich van Neu-mann verwijderde en tegen Gartners bureau ging leunen.
— O, hij komt voor die leening aan het Hollandsche Dagblad, zei de heer, die dicht bij hem zat, met diepe, zware stem. Ja, juffrouw, hij kan binnen komen.
Steinherr, de voorzitter der Partij en directeur van de „Vorwarts” knikte daarbij tegen Gartner en Lise. Hij was zoo gewoon dat er gebeurde wat hij zei, dat hij niet eens bemerkte dat het meisje onbewegelijk bleef staan, de blik gericht op Levy. Groot, zelfs uitkomend nu hij zat, breed, grof van gezicht met breede, zware handen die hij op de enorme knieën liet rusten, had hij geheel het voorkomen van wat hij oorsponkelijk was, een spekslager. Bij zijn antwoord hervatten Neu-mann en de beide anderen, die stonden, hun gesprek, dat zij bij Lise’s binnenkomen hadden gestaakt. Het ging over een wetsontwerp, dat door de coalitie-regeering was ingediend, doch waarover de fractie van de Partij het niet onverdeeld eens was. Richard Köttner, de lange, magere man met het stijve been, een gewezen behanger, die tot den rechtervleugel van de Partij behoorde, verdedigde het principe om liever vérstrekkende concessies aan de burgerlijken te doen, dan het behoud der regeeringsmeerderheid in gevaar te brengen. Neumann, geen rijks-daglid en nog ietwat behept met de ideologische terminologie der jeugdorganisatie, ging met algemeenheden tegen zijn betoog in, zonder argumenten te noemen. De derde, Michel Apfelbaum, een fat met voorzichtige, verfijnde maniertjes, luisterde beurtelings naar een van hen en herhaalde soms een hunner eigen woorden, echter op vragenden toon, alsof hij er een speciale studie van moest maken. Hij behoorde tot het groote centrum in de Partij en stond op den groslijst der candidaten die bij voorkeur in aanmerking kwamen voor een opengevallen zetel in den Rijksdag. Daarom liet hij niet dan bij hooge noodzakelijkheid iets vallen, dat als een uiting van zijn zelfstandig oordeel kon worden opgevat.
— Hoe groot zou die leening zijn? vroeg Levy aan Steinherr.
De directeur maakte zijn tasch open en liet hem een formulier zien.
— Twee honderdduizend Mark, zei hij dan luidop, het hoofd een weinig draaiend naar het disputeerend drietal. Gisternamiddag hadden Gartner, Breitscheid en ik het al in orde gemaakt en het protocol per luchtpost naar Amsterdam gestuurd. Ik had je opgebeld, maar kreeg geen aansluiting. Branders komt zoo maar voor lauw loene, maar dat weet ie natuurlijk niet.
— Hoeft ie ook niet te weten, voegde Gartner er aan toe. Ze weten genoeg aan het I. V. Maar als wat komt ie eigenlijk?
— Hij heeft óók een baantje aan het Hollandsch Verbond, geloof ik. Hoe het eigenlijk in Amsterdam in elkaar zit weet ik ook niet, maar
24