belieft praten. Ten slotte zijn de geheimen van alle menschen ongeveer hetzelfde en zoolang we niets doen, om anderen opzettelijk te benadeelen, zijn we ook niet te verdoemen. Ben je zwanger? Maakt dat je zoo ongerust? Is dat het, waar je niet met je ouders over durft praten?
— Een kind? antwoordde ze, zoo nuchter dat de ontroering weer geheel week van hem en hij haar verbaasd aanstaarde. Denkt U dat ik me zooiets zóó zwaar zou aantrekken? Daar zou ik wel raad op weten.
— En tóch is het iets waar je niet over durft te spreken? Of nü wel, misschien?
— Néé, zei ze beslist.
— Je wilt het mij dus ook niet zeggen?
— U? Ik ken U heelemaal niet.
Ze stak een sigaret aan en zweeg. Het beetje verwachting dat ze een oogenblik had gekoesterd, zakte geheel weg; nu voelde ze alleen nog maar teleurstelling. Wéér had ze een oogenblik geloofd dat de Hollander, nu hij er zoo op aandrong, de reden van haar verdriet te hooren, eindelijk zou vragen hoeveel ze noodig had. Maar nee, hij wilde niet of hij had het niet, maar dat bleef voor haar hetzelfde.
Ze zei dat ze naar huis moest en vroeg hem, haar mantel te geven. Juist stak de pijn weer op. Ze moest nog wel een eind loopen, naar de tramhalte.
— Zie ik je nog eens, Gertrud? vroeg Max.
— Och waarom? Ik kom bijna nooit op straat en het heeft geen zin.
— Wil je me dan tenminste zeggen waar je woont?
— Nee! kreet ze, pijn voelend bij het opstaan.
Maar ze had al direct weer spijt van die weigering. Hoe weinig ze er ook op rekende, was hij misschien een kans, hoe klein dan ook. En vooral nu de pijn haar weer overmeesterde, durfde ze de allerkleinste kans, geld te krijgen om zich te laten behandelen, niet vergooien. Ze scheurde het voorste blaadje uit een miniatuur zakboekje. Op de trap gaf ze het hem.
— Hier woon ik.
— Dank je. Dan schrijf ik je spoedig eens.
— Zooals je wilt.
Bij de halte namen ze kort afscheid van elkaar.