98 TROUWEN.
vingen en het kaatsten naar de spiegelruit aan de overzij, moesten spoedig dat vroolijke spelletje staken ; een strafte hand joeg ze naar boven. Maar, dit kwam slechts het aanzicht van het huisje ten goede. Want nu openden zich de kijkgrage oogen van alle vensters, groot en klein, in dien vroolijken gevel en zetten deze, met kinderlijke joligheid en overmoed, het spelletje voort met de groote buurvrouw. En — ze schepten vermaak in dat spelletje als zoovele kijkertjes van licht in dat lichtend huis; ze joelden van pret met honderd licht-glitterinkjes naar alle kanten, nu de voller schijnen zon allengs geheel den gevel bestraalde. En beurtelings achter elk dier ruiten, werd telkens heel even een guitig meisjeskopje zichtbaar, dat, coquet half-wegschuilend achter groen en rozen, vluchtig, keer op keer, naar de lachende zon,