TROUWEN. 59
Ze keek door het venster.
Ja — daar ging hij...... hij liep snel,
schoon onregelmatig. En — niet eenmaal wendde hij het hoofd naar haar om — wat hij anders toch nog wel deed.
Ze zakte weer neer......
Zou ze hem hebben pijn gedaan ? Dat moest wel, hij was zoo gevoelig. En — hij had haar niet eens gekust, toen-i Aveg-ging. Zou hij haar nu voortaan niet meer
willen kussen ? Nooit weer ?......
Nu — voor het eerst — sinds tijden — verlangde ze naar liefde — trilden haar lippen in smachten, naar warmte-beroe-ring. En even rondend stak ze den mond vooruit — als om te ontvangen — onderwijl haar oogen in de diepte staarden......
Ze rilde. Koude beroerde haar. Waarom