Gerda schaterde het uit en trok Manus plagend aan de ooren.
— O, domkop! riep ze. geloof jij werkelijk dat iemand hier zou hoeven honger te lijden, omdat hij geen andere dieren verscheurt? Hier net zoo min als ergens anders op de wereld. Er is altijd en overal voedsel genoeg te vinden, daar zorgt de lieve natuur wel voor.
Ga maar eens mee, dan laat ik je iets nieuws zien.
Nog volstrekt niet overtuigd liep Manus naast haar voort. En dra toonde ze hem eenige boschjes boomen en struiken van eigenaardig voorkomen aan.
De struiken waren zoo doorzichtig, dat men door hun huid dik vocht kon zien. En de boomen waren week en gaven een geur af die Manus’ tong prikkelde. Hij likte aan een en zette er daarna de tanden in.
De bast was vet en smakelijk. Manus hapte er een stuk af en zette zich er aan te smullen.
Gerda keek hem glimlachend aan.
— Welnu vriendje, hoe smaakt dat? vroeg ze. Of heb je liever een muis?
Hij likte zich den snuit.
— Heb geen tijd, blafte hij, eerst moet ik me hiermee bezighouden.
Ze bleven niet lang alleen. Van alle kanten kwamen dieren aangerend en die begonnen hun maaltijd. En niet alleen roofdieren, maar van èlle soorten, tot vogels en insecten toe. Maar ze aten niet allen hetzelfde.
Sommigen beten een stuk uit een boom, anderen zogen met hun snuit een tak of stengel uit. Er waren er die zich uitsluitend met bladeren voedden en anderen weer die een beetje aan den bast knabbelden.
Die verzadigd was legde zich lui neer, zoodat er spoedig een bonte mengeling van de meest verschillende dieren dooreen lag.
— Welnu Manus, vroeg Gerda, geloof je nu nog dat mensch of dier moet honger lijden, al eet hij niet zijn medewezens op?
— Nee, dat niet, zei Manus langzaam. Maar denk jij dat die boomen en planten het zoo aangenaam vinden, eiken dag beknabbeld en uitgezogen te worden?
Men ziet dat Manus zich niet graag gewonnen gaf.
Maar Gerda was evenmin gemakkelijk uit het veld te slaan.
— Domme hond, zie je dan niet eens dat deze geen gewone boomen en struiken zijn? Zie maar, alle wonden zijn al weer dichtgegroeid en alle opgegeten bladeren zijn reeds weer vervangen door nieuwe.
Ja. dat bemerkte Manus nu ook. En de boomen waren zelfs zoo zuiver genezen, dat hij met zijn scherpe oogen geen tandenspoor meer kon ontdekken in een bast.
— Daar begrijp ik niets van, zei hij eindelijk.
— Dan zullen we je dat eens duidelijk maken, hoorde hij iemand zeggen.
De Oude Leeuw kwam nabij, in gezelschap van Don. Blijkbaar hadden zij
een gesprek gevoerd, want de kapitein hield zijn stokje nog aan zijn oor.
— Heb je lekker gesmuld, Manus? vroeg hij. Nu, ik ook. En onze vriend heeft me een en ander van die boomen verteld.
— Eigenlijk zijn ze geen boomen en struiken, brulde de Leeuw gemoedelijk
85