De reisgenooten volgden hem. Ze hoorden de diertjes onafgebroken kraaien van pret en af en toe stond de Oude Leeuw stil, om nog eens flink uit te bulderen.
— Die eerste les zal hun lang heugen, Manus, zei San. Ik wist niet dat jij zooveel aanleg had voor schoolmeester.
— Je verbeeldt je toch zeker niet dat jij ze beter kan leeren blaffen dan ik, bromde Manus misnoegd.
— Je mag hem niet plagen, San, zei Oerda goedig. Hij was heel lief en geduldig met ze. En als ze eenmaal de eerste beginselen van blaffen kennen, kunnen wij, met behulp van Manus, met hen praten.
— Mij dunkt, als Manus zich toch met hun opleiding wil bemoeien, dat hij dan beter met het abc kan beginnen, zei Don, schijnbaar ernstig.
— En wie zegt jou dat ik dat niet van plan was? zei Manus geërgerd. Als die ouwe nar hun niet van de wijs had gebracht door zijn dwaas gebuitel, zouden ze al aardig gebabbeld hebben.
— Ouwe nar, Manus, zei Oerda bestraffend, en dat op je nieuwen vriend. Het staat je niets aardig, achter zijn rug op hem te schimpen. Als ik het vertelde zou hij je misschien nooit weer in de zij porren.
Ze plaagden Manus den ganschen weg langs, tot hij er zwaarmoedig onder werd. Hij had zich nog wel voorgesteld dat de kinderen hem, na de loutering, ook tot mensch zouden benoemen.
Mokkend drentelde hij achter hen aan en zon op wraak. Hij zou de toover-stokjes stelen en hun vieren in hem omtooveren en zichzelf in hun vieren. Dan was hij ook eens vier tegen een en zouden ze bemerken wat dat zeggen wil.
Aankomst in het Vrede-Rijk der Dieren.De ondergrondsche gang liep uit in een dal waarin veel afwisseling was. Door de eindelooze ruimte zagen de kinderen gansche massa’s verschillende dieren spelen en liggen. Er waren beplante heuveltjes, kleine rotsen met hol-ingangen, boschjes kreupelhout en hier en daar een stuk oerwoud. Maar daar het dal niet te overzien was, stond dat alles elkaar niets in den weg.
Wel leek het geheel meer op een enormen artistuin, door menschen ontworpen, dan vrij uit de natuur gegroeid. Maar later bleek den kinderen toch dat elk onderdeel zoo natuurlijk was, dat het onmogelijk door menschen kón ontworpen zijn.
Aan het dal werden zij opgewacht door den Ouden Leeuw, twee tijgers, twee schapen en een bok met belachelijk-gewichtigen bakkebaard.
— Kijk, ze hebben allen zoo’n raren snuit op hun kop, zei San. Waarvoor zou die moeten dienen?
80