— Nu Don, dat geloof ik niet van hem, zei Gerda, met overtuiging. Ik heb nog nooit zoo’n betrouwbaar leeuwengezicht gezien.
De groote leeuw had zich intusschen bij de kleintjes neergezet en keuvelde zoo raar met hen, dat Manus er zijn schouders om optrok.
— Zoo’n koeterwaalsch brabbeltaaltje heb ik van mijn leven niet gehoord, zei hij. Als dat Leeuwsch is, dan is het tijd dat ik hun een fatsoenlijke taal leer.
Manus geeft blafles.— Verder gaan of nog wat blijven ? vroeg Don aan zijn vrienden. Het komt mij voor, dat we nog vele andere aardige ontmoetingen te goed hebben.
— Zouden we dan toch maar een poesje meenemen? vroeg Elly, en tilde er een op.
De leeuw scheen haar te begrijpen, want hij schudde duidelijk „nee”.
— Hij schudt van nee! riep Gerda, verbaasd.
— Dan verstaat hij ons beter dan Manus, zei San.
Manus, die zijn naam hoorde noemen, wenkte dat ze nog even zouden wachten. Hij zat gehurkt voor de kleine diertjes en hield zijn rechterpoot omhoog.
— Zeg eens na, woé-oéf, zij hij, zijn snoet zoo klein mogelijk samentrekkend.
De kleintjes schenen er den groot-sten schik in te hebben en kraaiden ieder wat anders na. De groote leeuw glimlachte vaderlijk tegen hen.
— Manus, ze nemen je in het ootje, zei San.
— Allemaal tegelijk, zei Manus tegen de dier-kindertjes en zoo duidelijk mogelijk. Woé-oéf!
Een oogenblik scheen het of de diertjes het werkelijk wilden nazeggen. Ze keken hem althans oplettend aan en openden tegelijk hun bekjes. Maar juist toen Manus zegevierend naar San keek, besprongen ze hem tegelijk, onder een kraaiend mauwen. Ze trokken aan zijn staart en ooren, beten in zijn neus en kriebelden in zijn nek.
— Hé daar, een beetje meer orde onder de les, blafte Manus, schijnbaar boos. Maar de kleintjes stoorden zich niet in het minst aan hem en de Oude Leeuw had zijn laatste restje ernst verloren. Hij buitelde als een clown over zijn kop en maakte een hoogstand op zijn snuit. En in die houding brulde hij zoo overtuigend, dat de kinderen wel moesten meelachen.
Eindelijk kwam hij tot bedaren, schudde zijn kop tegen Manus en veegde met den punt van zijn staart de tranen uit zijn oogen. Toen floot hij kort en scherp met zijn snuit.
Op dat sein lieten de diertjes Manus alleen en sprongen op den Ouden Leeuw. Deze gaf Manus nog een por met zijn snuit, zwaaide uitnoodigend met zijn staart naar de kinderen en liep op een drafje weg.
79