Naar Rapidolië het zesde werelddeel

Titel
Naar Rapidolië het zesde werelddeel

Jaar
1927

Pagina's
134



—    Ze hebben heel geen roofdierengebit! riep Elly, opgetogen. Don, ik neem er een mee, op reis.

—    Dan zou je hun ouders permissie moeten vragen, zei Don, lachend.

—    En eigenlijke klauwtjes hebben ze ook niet, merkte Oerda op. Het komt mij voor dat ze tot een zachtzinnig roofdierensoort behooren.

—    Het is óók een indeeling, zei Don. Je moest gaan studeeren voor Artis-directrice.

—    In elk geval zouden we verstandig doen op het instinct van Manus te vertrouwen, dacht Don. Hij herkende direct de kattenlucht en poesjes behooren nu eenmaal tot het tijgergeslacht.

Plotseling zwegen ze; de meisjes lieten het diertje uit haar handen vallen. Don klemde zijn stokje stevig vast.

Een brulgeluid drong vanuit den gang, voor hun uit, tot hen door. Die gang voerde bepaald naar de andere opening, dachten ze.

—    Hé, wat schrok ik daar, zei Oerda nu en lachte al weer. Ze was volstrekt niet bang. Wat dunkt jullie, zouden we maar weer teruggaan ?

In tegenstelling tot zijn houding tegenover de ijsberen toonde Manus nu niet den minsten angst. Hij zette zich op zijn gemak en trok een peinzend gezicht, alsof hij zich verbeeldde dat geluid meer gehoord te hebben. Maar dat was aanstellerij van hem.

— Welnee, we blijven hier, antwoordde Don en vlijde zich neer. De anderen volgden zijn voorbeeld. Moedig geworden door hun loutering in het vuur, dorsten ze nu alles onder de oogen zien.

Nog twee, drie maal klonk het gebrul, luid maar niet woedend of dreigend. Toen naderde een zware tred en kwam een dier het hol binnen.

Het had manen als een leeuw, maar stond hooger op zijn pooten dan dat roofdier. Ook keek het dier eerder vriendelijk dan vijandig. Op zijn kop stond, rechtop, een snuit die van boven wel iets weg had van die van een varken.

Zijn voorkomen was wel zoo fier ais van een gewonen leeuw. Maar zijn staart was zoo lang dat hij het achtereind in den bek droeg, als een volwassen man een sigaar.

Toen hij Manus gewaar werd, was het alsof een glimlach over zijn gezicht trok. Hij wuifde den hond met zijn staart vriendelijk toe en peukte hem met zijn snuit bij wijze van handdruk in de zij.

—    Jij bent een oolijkert! riep Manus en bokste met zijn kop terug. Dat scheen de leeuw zoo hartelijk te vinden dat het een wederzijdsch peuken en boksen werd, tot Manus over den kop rolde. Toen brulde de leeuw zoo genoegelijk, dat een buitenstaander hem best voor een lachenden dikzak had kunnen houden.

—    Je zou zeggen dat ons bezoek hem veel pleizier doet, merkte Don op. Of hij zou ons er tusschen moeten nemen.

78

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.