Het algemeen gejuich over Rapido’s goeden raad was niet zoo volkomen oprecht gemeend, als het scheen. Zelfs riepen eenige Toovenaars, dat zijn voorstel een oud nieuwtje was en dat hij waarschijnlijk een boek over Columbus had gelezen. Maar de tijd voor vergaderen was verstreken en de Toovenaars moesten maken dat zij wegkwamen.
Dat ging echter niet zoo gemakkelijk en veroorzaakte veel opschudding en verwarring. Want, er stonden zóóvele Toovenaars, Elfen en Kabouters opeen, dat er niet aan rechts en links houden viel te denken. Ddn waren er Toovenaars, die te koningstijger waren gekomen en nu bij vergissing in een boomstam wilden verdwijnen. Die stootten natuurlijk hun hoofd tegen hen, die daar waren uitgekomen en er weer in wilden. Twee toovenaars veranderden zich, door de haast, in denzelfden Olifant en dat werd toen een monster met acht pooten, twee koppen en twee slurven. Het dier wilde twee kanten tegelijk uit, want de twee Toovenaars waren uit verschillende richtingen gekomen.
De grootste verwarring stichtte er een, die vergeten was, dat hij uit den grond was gekomen en zich bij vergissing door de lucht wou verwijderen. Hij vloog regelrecht in den boom, waar de leerlingen zaten. En dat wel met zooveel kracht, dat ze er allemaal uitbuitelden en als rijpe vruchten om Wijs heen op den grond vielen.
Dat gaf groot gelach. Want als jullie denkt dat Toovenaars niet van een grap en van lachen houden, dan heb je het mis. Ze brulden zelfs zoo geweldig, dat de dikste boomen er van schudden en een wolk van bladeren neerkwam. Maar toen vond Wijs het ook welletjes. Snel schreef hij met den wijsvinger een spiraal in de lucht en boems — het was weer stil in het woud.
Wijs zat nog rustig tegen zijn boom aan; vóór hem stond nog slechts Rapido en om hem heen lagen de leerlingen.
— Ziezoo, jullie kunt me mooi helpen aan mijn luchtschip, zei Rapido
tegen hen. Over een kwartier varen we naar Holland.
Hij zag er nu niet uit als een Toove-naar uit een boek, omdat hij zich graag de „moderne” Toovenaar noemde. Hij droeg een sportpak en sportpet, als was hij captain van een elftal. In zijn zijzak stak een krant en in zijn mond een cigaret. Hoewel hij altijd en voortdurend rookte, werd zijn cigaret nooit kleiner.
Nu zwaaide hij met zijn stok boven zijn hoofd en onmiddellijk regende het groote en kleine takken uit de boomen. Daarop trok hij een figuur op den grondin den vorm van een torpedo; van voren spits en naar achter breed en rond toeloopend. Hij keek de takken streng aan en die schuifelden toen als slangen binnen de figuur en vlochten zich netjes in elkaar als een groote mand. Toen plaatste hij twee leerlingen aan de spits, twee achteraan en aan iederen zijkant drie. Drieklappen in de handen en de
7