vragen of jullie behalve Kubussen, Ellipsen en Bromtollen nog iets anders hebt gezien, antwoordt dan maar . . .
— Ik wil wèl het Brandende Woud door! viel Don, levendig uit.
Allen zeiden dat na. Zelfs Elly sprak met vaste stem.
— En Manus? vroeg Rapido schertsend.
— Die Bromdingen maken mij niet bang, blafte de hond. Als ze te heet worden, vreet ik ze op.
— Dan moedig voorwaarts, beval hij. Deze hitte loutert, maar schaadt niet, als je dapper en vol goeden wil blijft. En als jullie doorzet, dan blijkt je later dat de beproeving nog niet eens zoo héél moeilijk was.
Trouwens, wilt jullie toch zeker ook met anderen dan Kubussen, Ellipsen en Bromtollen kennis maken, nietwaar?
— Zijn er ook menschen? vroeg Don.
— Ja, Don.
— En dieren ook? vroeg Oerda.
— Ja Gerda, in overvloed.
— Ook ijsberen? informeerde Manus, bedrukt.
Rapido knipoogde tegen hem, hetgeen de hond beproefde na te doen. Het gelukte hem echter niet erg.
— Ook jullie stokjes worden door het Brandend Woud gelouterd, ging de Toovenaar voort. Maar, vroeg hij in schijn weifelend, wat zullen we nu met dien stervenden Ellipsicatorus beginnen?
— Wij hebben hem onaardig behandeld, zei Don flink, dus moeten we hem verzorgen tot hij genezen is. Of bij hem blijven tot hij sterft.
— Heeft hij pijn? vroeg Elly zacht. Kunnen we hem misschien helpen?
Gerda bukte zich en streelde den lijdenden koningsneef deelnemend over zijn
zweeftuiglichaam.
— Vergeef ons, arme Ellips, zei ze zachtjes. Wij zijn nog maar kinderen en moeten nog veel leeren. We willen tot boete door de vlammen gaan. Maar, dit weten we reeds; elk levend wezen, ook een Roomgele Ellips, heeft recht op het leven dat hem gegeven is.
Onder het streelen van haar hand verdwenen de vonken van Ellipsicatorus’ rug. De brandgaatjes trokken dicht, de zweeftuigvorm kromp ineen.
Dra lag Ellipsicatorus, in zijn oude gedaante, op den grond.
Door het Brandende Woud.Rapido maakte met de rechterhand een tooverbeweging over Ellipsicatorus.
— Ga, zei hij, verzoen je met Ellipsicus. Bedenk dat uit het kwade altijd
74