Oerda had voor de grap haar stokje tegen het radio-toestel gehouden en gezegd: Ik wil Amsterdam zien. Maar nauwelijks keek ze er door, of ze stiet haastig de anderen aan. En wat ze nu zagen, hield hen zoozeer bezig, dat ze oog noch oor voor iets anders hadden.
Dat was werkelijk Amsterdam, lief oud Amsterdam. Ze zagen een breede straat, waarin, verderop, de torens van het mooie postkantoor opstegen. En vlak voor hen was een hoog krantengebouw.
Maar zoo druk als het nu in die straat was, hadden ze het nog nooit gezien. Zelfs niet op een nationalen feestdag. En hoofdzakelijk kinderen, bijna niets dan kinderen zagen zij.
Ze kwamen bij scholen tegelijk aangemarcheerd, in rijen van acht, bij groepen van veertig. Groep na groep en school na school, alsof alle kinderen van Amsterdam hadden afgesproken elkaar hier te ontmoeten.
Voor het krantengebouw maakte de eerste groep halt, keek naar boven en begon te zingen. En zoo schoven er honderden, ja duizenden bij elkaar aan, vulden de gansche, breede straat, keken met blij gezicht naar het krantengebouw op en zongen.
Tot aan het Spui bleven de trams staan; die konden niet verder. Een groot leger fietsers moest afstappen, omdat de kinderen zoo dicht op elkaar stonden, dat er niet aan doorheenkomen te denken viel. En tientallen auto's mochten braaf toeteren, het gaf niets.
— Wat zingen ze toch? vroeg Don, verbaasd die vele vroolijke gezichtjes door zijn stokje aanschouwend.
Hij hield het een oogenblik aan zijn oor en ving toen eerst flauw, daarna iets duidelijker, de volgende woorden op:
„Pinka — ponka — Rapido!”
— Ik ben er al! riep Gerda verheugd, de kinderen kunnen niet wachten tot de krant uitkomt en willen weten hoe het ons gaat. Elly, ze denken aan ons!
Daar kwamen politieagenten te paard aan en maakten ruimte voor eenige vrachtauto’s. Die reden langzaam en met moeite tot voor het krantengebouw. En nauwelijks stond er een stil, of vele mannen kwamen achter elkaar aangeloopen met pakken kranten en laadden haar haastig vol. En daarachter weer een en wéér en wéér.
Nu staken de kinderen de handen op en eischten ze lachend een krant.
— Rapidolië, Rapidolië! riepen ze luid.
Daar steeg van het dak van het krantengebouw een ballon op en liet honderden kranten neerwapperen. Maar die reikten nauwelijks voor een tiende deel van de kinderen.
— Een Rapidolië-krant, juichten de kinderen, we willen een krant hebben.
Maar, daar zwegen ze plotseling. Voor het front werd haastig een groot doek
gespannen en daar gleden eerst de woorden overheen:
„Dubbele oplaag uitverkocht”.
En toen was het in eens of de gezichtjes van al die kleinen en grooteren met touwtjes naar het doek werden getrokken. Want daarop trok een film voorbij, waar de avonturen der kinderen in Rapidolië werden weergegeven,
60