Beschadigde Ellipsen spoten geen gas uit, doch scheidden dikke, witte vloeistof af. En het geluid dat ze maakten was zachter, doch had meer klank dan het geknars der Kubussen.
— Het komt mij voor dat zij een beschaafder volkje zijn dan de Groene Kubussen, zei Gerda bedachtzaam.
De jongens knikten instemmend.
— Ik ben er toch nieuwsgierig naar wat ze met hen voorhebben, zei San.
— Dééx zie je het al, antwoordde Don.
San keek op en bemerkte nu dat Kubussen bezig waren Ellipsen in tweeën te klieven, door zich met een scherpen kant op hen te laten vallen. De Ellipsen schenen uit taai-taai grondstof te bestaan, want ze spleten niet gemakkelijk. Maar het deed bepaald erg veel pijn, want ze kreunden zangerig.
Toen ze eindelijk in tweeën lagen rolden de Kubussen de stukken door groen gruis en gingen ze daarna kubiek stampen. Dat moest zeker een verschrikkelijke bewerking zijn, want nu jankten de halve Ellipsen als jonge katten.
— Wat een onuitstaanbaar slechte Kubussen toch! riep Gerda verontwaardigd. Die arme Ellipsen zoo te martelen.
— Al had ik maar één tooverstokje, mompelde Don. Ik zou ze....
Een halve Ellips was eindelijk kubiek geworden. Een groote kubiek kantelde hem naar den berg en liet hem onder het stroompje groen spoelen. Daarna legde hij hem in de zon te drogen.
Gerda stond nog te sputteren tegen die groene monsters, toen ze plotseling haar hand voelde likken.
— Don, zei ze zacht, laten we rugwaarts terug loopen. Maar snel.
De kinderen zagen aan haar gezicht dat ze prettig nieuws had. Toen ze uit de nabijheid der Kubussen waren, hurkten zij neer en plotseling stond Manus tusschen hen in en likte hun gezicht en handen. En hij huilde en lachte tegelijk van blijdschap.
De opmarsch der Groene Kubussen.— Heb je onze stokjes gevonden en meegebracht, Manus? vroeg San.
Manus deed eerst net alsof hij hen niet begreep. Daarna trapte hij wat grond
weg en liet zien dat hij ze verstopt had.
— O, jij lieve ondeugd, zei Gerda hartelijk en zoende hem. Vertel me eens hoe het je gegaan is.
Manus maakte het kort. Hij had, vertelde hij, twee Kubussen zoo groot als een olifant geworgd en een honderdtal kleinere in het Zilvermeer gesmeten. Toen hij op die wijze den weg had vrijgemaakt, was hij zijn vrienden gevolgd.
De kinderen lachten om die jokkemij. Maar ze waren veel te blij met zijn terugkomst om er iets op te zeggen.
59