— En ze kreunen nét als heesche kinderen, zei Elly. Zouden die steenen Kubussen pijn kunnen voelen, Don?
Don antwoordde niet dadelijk. Dan keek hij op met een slim gezicht, alsof hij het ei van Columbus had gevonden.
— Dat weten we dus? riep hij triomphantelijk. Ze zijn te wonden. Met een paar mokers zouden we veel tegen hen kunnen uitrichten. Hadden we onze stokjes maar.
— En Manus? zei Gerda.
Nu dachten ze allen opeens aan hun trouwen kameraad.
Don heeft een idee.— Ik vrees dat ze Manus vermoord hebben, zei San bedroefd. Hij vloog den Kubus, die mij wegdroeg, aan, maar die was hem natuurlijk de baas.
— Onze Manus vermoord? Geloof dèt maar niet, zei Gerda, troostend. Zoo’n slim mormel als hij laat zich niet zoo gemakkelijk klein maken.
— We moeten hem zoeken, beval Don.
Ze sloegen de richting der bergen in, want San wist nog dat daar achter het strand lag. Maar spoedig werd hen het voortgaan belet door de Kubussen, die op de hellingen werkten.
Sommigen beukten zich op uitstekende rotspunten, zoodat de brokken er af vlogen. Die stukken werden door andere Kubussen vlak gestampt, daarna vierkant en tenslotte zuiver kubiek. Dit resultaat verkregen ze door de te bewerken stukken tusschen vier Kubussen met drang samen te persen.
De stukken rots schenen gewone doode grond, als ze nog vormloos waren. Doch nauwelijks waren ze Kubus, of hun doffe kleur veranderde in schitterend groen en dan sprongen en huppelden ze even gemakkelijk als de anderen.
— Waarom zouden ze dat doen? vroeg Elly.
— Om zich te vermeerderen, antwoordde San.
— Maar met welk doel? vroeg Gerda. Wat kan het hun schelen of er tien of tien millioen groene Kubussen rondhuppelen? Veel goeds schijnen ze toch niet uit te richten.
— Dat weet niemand, zei San. Schadelijke insecten vermeerderen zich ook. Misschien vinden ze het werk wel prettig. Ik voor mij wou maar, dat ik wist wat er van Manus geworden is.
Weet je wat ik vrees? fluisterde hij tegen Don. Dat ze van plan zijn van ons ook Kubussen te maken en dat Manus er al een is.
— Niet fluisteren! riep Gerda.
Don legde zijn vinger op den mond en wenkte haar naderbij te komen.
— San brengt me op een idee, zei hij zacht en vertelde het haar. Maar ze mogen niet weten dat we hun dóór hebben. Misschien verstaan ze wel iets van onze taal.
— Ik geloof niet, dat Rapido ons in den steek Iaat, zei Elly.
— Misschien is hij boos op ons, omdat wij onze stokjes hebben verloren, opperde Gerda. Dat had ons eigenlijk niet mogen gebeuren. Wij moeten stokjes en Manus tegelijk zoeken.
55