— Nee, het is koud en toch is het gesmolten zilver. Dat is iets nieuws. De anderen moesten zich er dadelijk van overtuigen en kwamen naderbij. Daar hoorden ze plotseling een luid gestommel achter zich.
Het Zilvermeer.Ze keerden terug, onder een kreet van verbazing. Maar te laat. Aulipho was uit elkaar gevallen. De onderdeden, stammen, takken en twijgen, huppelden of schoven in alle haast naar het bosch terug. Behalve de slurf, die nog een oogenblik draalde om van de kinderen afscheid te nemen.
— Sta! riep Don bevelend. Maar de vluchtelingen hadden reeds het bosch bereikt.
— Jij blijft toch zeker bij ons, nietwaar Slurf? vroeg San. Denk er om, als zij ook vlucht, hebben we niets om het Zilvermeer over te steken, fluisterde hij tegen Don.
Don knikte en aanstonds zetten de kinderen zich op Slurf neer. Ook Manus, die van genot grijnsde, daar hij iemand een poets kon bakken, al was dat dan maar een kromme boomstam.
— Jij bent onze boot! zei Don bevelend en streek met zijn stokje langs Slurf. Als je ons over het Zilvermeer hebt gebracht, mag je terug drijven.
het klonk alsof de kromme stam kreunde. Maar toch gehoorzaamde hij en dijde zich uit tot een soort kano.
San stuurde de boot het meer in en Don tuurde door zijn stokje in de verte.
— Ik zie niets beangstigends, zei hij. De andere oever is groen. Bepaald dus weiland. Instappen! Maar, kalm aan en rustig blijven zitten, want die boot lijkt me niet erg betrouwbaar.
Dat scheen nu wel zoo, maar als boot deed Slurf toch haar best, hoewel ze zelf niet de minste aardigheid in het tochtje had. Maar, zoo gaat het meer in het leven. Men mag niet altijd het eerst aan zichzelf denken, doch moet er ook op bedacht zijn anderen te helpen. Zelfs, als we er persoonlijk geen baat bij vinden.
De boot gleed vlug over het Zilvermeer heen. En toch bleef de oppervlakte zoo glad en onbewogen, alsof ze door niets was beroerd. De beweging veroorzaakte niet den lichtsten golfslag.
Don stond vooraan en wees met zijn stokje in de richting der overzijde, bij wijze van sturen.
— Daarheen, daarheen! zei hij nu en dan.
Na een poos werd het land voor het bloote oog zichtbaar. De kinderen bestudeerden het echter oplettend door hun tooverstokjes.
— ’t Is eigenaardig, zei San, maar ik bemerk niets dan steenen in verschuilende grootten.
4
49