De slurf bewoog zich opwaartsch, als een mensch die de schouders ophaalt, omdat men niet naar zijn raad luistert. Maar nu bromde Aulipho, alle boomen van den wagen tezamen, waarschuwend:
— Hoedt je voor de Groene Kubussen. Nog nooit is een stuk boom, dat naar den overkant dreef, terug gekomen.
— De Groene Kubussen! riepen de kinderen tegelijk, ten zeerste verwonderd. Geen hunner begreep den auto-oliphant, maar hun nieuwsgierigheid was geprikkeld.
— Jullie bent gewaarschuwd! piepte nu het gras, waarmee den wagen was bekleed. Elly en Gerda gierden het uit, om die fijne piepstemmetjes.
— Ons hoeden voor de Groene Kubussen! riep San luid. Wij willen er juist heen. Breng er ons maar op een drafje naar toe, beste Aulipho.
Maar die beste Aulipho scheen geen haast meer te hebben, want hij sprong niet meer zoo forsch en dartel als te voren. Ja, het houten dier-vóertuig moest zelfs een beetje angstig zijn, want het bibberde merkbaar.
De boomen weken ook niet meer zoo gewiilig achteruit als in het begin van den tocht. Het scheen alsof het woud de kinderen, desnoods tegen hun wil, voor een vreemd gevaar wilde behoeden.
Tot zekere boom beslist weigerde op zij te gaan, hoewel de slurf hem dat beduidde te doen. Aulipho scheen die weigering te hebben voorzien. Hij bleef kalm staan, als een paard dat nadenkt over een vlieg, op zijn linkerpoot.
Het bosch pleegt muiterij*— Wat nu, Aulipho! riep Gerda bestraffend, wil je ons niet verder brengen?
— Oroene Kubussen, bromde Aulipho, met trillend gekraak.
— Oroene Kubussen of Roode Driehoeken! riep Don verstoord, we moéten verder. We willen niet in het bosch blijven.
— Blijven, blijven, ritselden de bladeren. De takken zeiden dat nu ook en ten laatste bromden alle boomen:
— Blijven, hier blijven.
Don fronsde de wenkbrauwen. Hij
was de boomen dankbaar voor hun goeden raad en hun bewijs van genegenheid. Maar het kon onmogelijk Rapido’s bedoeling zijn geweest, dat zij in het woud zouden blijven wonen.
Nu scheen hem het oogenblik gekomen, de macht van zijn tooverstokje toe te passen.
Hij sprong op de slurf en liep naar voren, waar Manus kwaadaardig zat te schimpen, in de hondentaal, tegen de boomen en hun dreigde te bijten als ze niet op zij gingen. Don zwaaide zijn stokje.
— Boomen, wijk! riep hij luid. Aulipho vooruit!
De auto-olifant verhief zich met alle zeven pooten tegelijk van den grond en
47