— Kapitein! riep hij naar omlaag, verandering in zicht!
— Is er gevaar? vroeg Don.
— Naar het schijnt, niet. Maar het landschap wisselt af, we naderen een vlakte. Uitkijken is dus de boodschap.
— Alle hens aan dek! riep Don, wel wat overbodig, want niemand hield zich schuil. Een ieder houde zijn tooverstokje gereed. Manus, sper je bek niet zoo belachelijk wijd open. Oeloof je werkelijk dat de boomen zich aan jouw geblaf storen ?
Aulipho's waarschuwing.Manus had Don’s opmerking graag met een scherpe aardigheid beantwoord, maar die kon hij niet zoo snel uit de hondentaal in de menschenspraak vertalen. Dus zette hij maar een gezicht alsof hij niets had gehoord.
— Wat zie je, San? vroeg de kapitein op korten, bevelenden toon.
— Een rossige vlakte, waarschijnlijk dus grasveld. En daar achter witte
grond, of eerder, zilverkleurig.
Nu begonnen de toppen der boomen om hen heen zachtjes te ruischen en dat sloeg over op de takken en lager nog, op de stammen. Maar, terwijl het geluid der bladeren klonk als het spelen van den wind er door heen, was het of de stammen met diepe basstemmen bromden.
— Niet verder, niet verder! klonk het weldra luid. Blijft bij ons. gaat niet verder I
Elly trok Oerda beangst aan den arm.
— Versta jij wat de boomen zeggen? zei ze. We mogen niet verder, we moeten hier blijven.
— Wel, ik hoor het ook, maar ik stoor me er niet aan, antwoordde Oerda. We zijn immers niet naar Rapidolië gereisd om in Boomenland te blijven. Het is hier wel aardig, maar ik wil veel meer zien.
Nu begonnen zelfs de boomen, waaruit Aulipho was samengesteld, te pruttelen tegen het voortzetten der reis. En een staart maakte zich los, wipte over den wagen heen en stelde zich rechtop tegenover Don. Hij schudde zijn boveneind zoo ernstig heen en weer, dat de kapitein al den mond open deed om den bundel twijgen te vragen, wét hij wou.
— Zijt verstandig en blijft in het bosch, kinderenlief, zei de boom, die voor slurf dienst deed, plotseling luid. Dat wil zeggen, hij bromde zoo iets, maar de lucht van Rapidolië maakte dat de kinderen elke taal verstonden.
— Waarom, slurf? vroeg Don zoo ernstig mogelijk.
— Hier is het mooi en rustig. Hier zijn slechts boomen en die doen niemand kwaad. En 's nachts zingen we sprookjes voor jullie. Maar ginds dreigt gevaar.
— Wét voor gevaar dan? vroeg Oerda.
46