— Hallo Don! riep hij. Kom je uit je boom of wil je er aan vastgroeien?
— Ik niet, Manus, antwoordde Don vroolijk. Hallé hop!
Overmoedig sprong hij van zijn tak en het was hem net of hij niet viel, maar neerzweefde. De anderen, zelfs bange Elly, volgden zijn voorbeeld en toen Manus onder echt hondengeblaf vooruit stoof, snelden zij hem achterna.
Ze kwamen aan een open plek, midden in het woud, dicht met rossig gras begroeid. Het leek hier wel een natuurzaal, aan alle zijden ommuurd door dicht bij elkaar staande boomen.
Hier hadden ze den vollen blik naar omhoog en dat gaf hun direct een verrassing. De hemel was niet blauw, maar tango-kleurig en de zon niet hel, maar diepgeel als goud. De lucht scheen vervuld van doorzichtige, glinsterende goudstofjes, precies gouden voilestof wolken.
— Hier zou ik willen wonen, zei Oerda. Maar dan niet in een huis met ruiten en deuren en een dak er boven.
— En niet allemaal apart dat je elkaar moet opzoeken als je samen spelen wilt, zei San. En ook niet in kamers waar je wat breekt of bederft, als je je neus
maar vooruit steekt.
— En met niemand er bij die je naar school stuurt en op je knort als er een kleinigheid aan je werk mankeert, vond Elly.
— Er moest een middel worden gevonden om de lessen met een lepel in te nemen. Zooiets als een onder-wijsdrank, zei Don.
— Ja! riep San geestdriftig, dan mag die voor mijn part gerust een beetje bitter zijn. Niet té bitter. En je moest vrij door het huis en de straten op je handen mogen loopen, net zooals ik nu doe.
En de daad bij het woord voegende, wipte hij op zijn handen en huppelde in het rond. Don volgde hem direct en Manus buitelde van louter dwaasheid wel honderd maal over zijn kop.
De meisjes legden zich languit in het gras, de armen onder het hoofd, en staarden naar boven, in de goudwolken.
— Ja, hier te wonen dunkt mij ook wel aardig, zei Elly. Weet je wat, Oerda, we moesten van boomen en takken een huis bouwen en hier een poosje blijven wonen.
— Een boomenhuis, zooiets als Robinson Crusoe had ? vroeg Oerda. Elly, hoe wil je dat bouwen, zonder gereedschappen en zonder spijkers? Er is hier niets dan hout.
— We hebben niets anders dan hout noodig, antwoordde Nelly. Kijk, zei ze, en wees met haar stokje voor zich uit, die dunne boomen daar krijgen we wel met onze handen uit den grond. En we maken ze met twijgen aan elkaar vast. Wat gebeurt er nu? riepen ze verwonderd.
De door Nelly aangewezen boomen braken zichzelf bij den grond af en bewogen zich voorwaarts, in de richting der meisjes. Toen Elly van verbazing het stokje liet vallen, bleven ze opeens stil staan.
42