lange, breede spanen uit en achteraan zwiepte en draaide een staart. Middenop stond een buis waarin vanboven twee gleufvormige openingen waren.
— Een onderzeeboot, zei Don nu ook.
Plotseling kwam er beweging in. De spanen langs de zijden sloegen op en neer en de boot bromde als een geweldige motor. Toen krijschte het opeens een gil uit en uit de pijp spoten twee stralen omhoog, een zwarte en een witte. Manus, die nieuwsgierig als altijd, over den rand hing, kreeg een paar spatten op zijn rug. Hij jankte smartelijk en bedaarde eerst nadat Gerda ze zorgvuldig weggeveegd. Toen bleek haar, dat de spatten brandwonden hadden gemaakt.
— ’t Is een inktvisch! riep Don, verwonderd.
— Een melkvisch, verbeterde San. Ze spoot melk uit.
— En inkt.
— Dèn is ze een melk-en-inktvisch, zei Gerda lachend. Pas op. Stijgen 1
Het Tooverschip steeg en net bijtijds, want het monster rees uit de zee op.
Het was inderdaad een reusachtige v'sch, die ook vliegen kon. De vinnen klepperden als vleugels op en neer en de staart stuurde. De visch dook met het
achtereind naar onderen en steeg loodrecht omhoog. Ze opende een geweldig grooten bek met zes rijen tanden erin. Drie, achter elkaar, van boven en drie van onder.
— O, o! schreeuwde Elly angstig, hij wil ons opslokken. Was ik maar thuis gebleven.
— Niét bang zijn! riep Don. Je hebt toch wel gemerkt dat de Toove-naar goed voor ons is en ons uit alle moeilijkheden helpt.
Het monster vloog al hooger en hooger. Het blies voortdurend inkt en melk uit en gromde als een razende. Midden op zijn kop had het één oog, zoo groot als een roeiboot. En daar keek het zóó valsch uit, dat de haren van Manus, door zijn angst, recht overeind gingen staan(
Alleen een list kan ons redden, zei Don. Ik moet een touw met een lus er aan hebben.
— Wat ben je van plan? vroeg Gerda bezorgd.
— Laat mij maar eens gaan.
Zoodra hij het toovertouw in zijn hand voelde, liet hij de lus zakken tot ze om de spuitbuis gleed. Het monster brulde woest om die brutaliteit, maakte een buiteling in de lucht, om het touw stuk te bijten en spoot tegelijk,
Daarop had Don juist gerekend. Het dier draaide onvoorzichtig zijn kop juist onder den terugvallenden straal vocht en kreeg een groote hoeveelheid in zijn oog. En dat brandde zoo erg, dat de visch van pijn bijna zijn bezinning verloor.
— Breek! gebood Don het touw.
Dat gehoorzaamde en onder een afgrijselijken kreet stortte het ondier in de zee. Het dook wel een kilometer onder.
— Die zijn we kwijt! juichte Don. Vooruit maar!
ae