Manus vertaalde zijn verzoek in menschenspraak, doch zei dat hij den beer niet vertrouwde.
— Misschien had je wel graag, dat ik je gezelschap kom houden, nietwaar? riep hij hem spottend toe.
— Ja, heel graag, vriend hond, antwoordde de beer met trillend gebrul. Ik wil je graag mijn dankbaarheid betoonen, voor wat jullie voor me hebt gedaan. En als je er lust in hebt, moog je in mijn hol wonen en zal ik mijn best doen je tot ijsbeer op te leiden.
Nu trad de koning der beren naar voren, gevolgd door zijn beide poot-likkers en door zijn lijfwacht van tien. En de andere beren stelden zich netjes in rijen achter hen op. Slechts de jongeren wisten zich niet te gedragen en wierpen de anderen met stukjes ijs.
— Komt omlaag! riep de koning naar boven. Alles is vergeven en vergeten. En breng je vrienden mee.
Manus vertaalde de uitnoodiging en wachtte bevend Don’s antwoord af.
— Dalen! zei deze luid. We zullen den beer op den grond zetten en daarna verder reizen. Wat dunkt jullie?
— Ik ben niets verlangend, met die witte jongens kennis te maken, zei San lachend.
— Misschien valt je de kennismaking wel mee, zei nu de stem van den Toovenaar.
O, wat werd Manus nu woedend. Hij sprong wel een meter hoog om die stem de keel af te bijten. Maar hij hapte in de lucht en viel in het schip.
— Stil, Manus, zei Don. We zetten den beer op den grond en stijgen direct weer.
Nu lachte de Stem; niet spottend, maar vriendelijk. Het Tooverschip daalde tot de beer den grond had bereikt. Zijn makkers sprongen toe, hielpen hem uit de lus en likten zijn wonden van blijdschap. De koning zei eenige hartelijke woorden tegen hem.
Intusschen daalde het Tooverschip al dieper en dieper.
— We vallen! kreet Elly. Don, ze zullen ons opvreten.
— Stop, rijzen ! riep Don bevelend.
Maar het schip gehoorzaamde niet, zelfs niet toen hij het bevel herhaalde.
Nu was het nog hoogstens tien meter boven den grond. De beren stonden het tezamen af te wachten, terwijl de koning op een ijsblok zat en zijn nagels liet glanzend likken.
Het koude zweet brak Manus van angst uit. Hij vertrouwde die witte vijanden niet in het minst. Maar de kinderen waren óók angstig, stonden dicht bij elkander en konden geen woord zeggen.
En het Tooverschip zakte. Nu konden de beren er zonder moeite inspringen. Maar blijkbaar dachten ze er zelfs niet aan.
Don begon nieuwe hoop te krijgen. Het kwam hem voor, dat het Tooverschip de beren betooverd had. Misschien waren zij dan toch nog niet verloren.
31