De beren hielden zich alsof ze dat niet bemerkten en bouwden een levende stellage, om den misdadiger aan te hangen.
Eerst vier beren, die twee aan twee, kop aan staart gingen staan, met een meter tusschenruimte tusschen de beide paren. Toen sprong boven op elk tweetal een derde beer en bleef stil staan met twee pooten op eiken onderste. Daarna kwamen weer twee aangehuppeld, namen een aanloopje en stelden zich ieder op een bovensten beer. Ze zetten zich op hun achterpooten, richtten zich hoog op en steunden met de voorpooten tegen elkaar.
Deze pyramide van acht beren was een aardig kunststukje.
— Hoera! Bravo! riepen de vier kinderen tegelijk en klapten luid in de handen. De koning wuifde met zijn voorpoot terug, om voor het applaus te bedanken.
Nu naderde de misdadiger met loomen tred, gevolgd door de pootpoetsers des konings. Bij de levende pyramide grepen ze hem ieder bij een voorpoot en hieven hem omhoog. De beide bovenste beren grepen elk een achterpoot in den bek en nu hing hij tusschen hen in.
Manus was bijna niet te houden. Hij lachte en huilde tegelijk van plezier,
duikelde door het schip en blafte en sprak de dwaaste woorden door elkaar. En, als opgewekt door zijn voorbeeld, grepen alle andere beren elkaar bij den poot en dansten een vreugdekringetje om hun ongelukki-gen kameraad. Oude beren, die afgezonderd zaten, klopten met stukjes ijs tegen elkaar en een echte kwajongen blies niet onverdienstelijk op een hol beentje.
Als kunstvertooning was de levende strafstelling dan ook wel aardig om aan te zien. Niet één der beren bewoog zich en de bovenste twee, die den misdadiger vasthielden, zetten een gezicht alsof het hun dagelijksch werk was.
Alleen de hangende beer toonde zijn afkeer van de vertooning. Hij spartelde met de voorpooten en kreunde angstige en smeekende geluiden uit.
— Wat een lafaard! riep Manus verachtelijk, nu huilt hij om genade. Zoo zijn die opscheppers, die het altijd op een ander zijn leven hebben voorzien.
Nu werd Gerda een beetje boos.
— Dat staat je niet aardig, Manus, zei ze. Men mag geen pleizier hebben om andermans leed, zelfs niet als hij je vijand is. Ik vind dat hij al ruimschoots genoeg gestraft is.
— Don, we moeten dien stumper bevrijden, vind je ook niet? zei San.
— Als het mogelijk is. We kunnen het probeeren en dan moet Manus maar vriendschap met hem sluiten. Hij stelt nogal veel belang in ijsberen.
Don zei dat zóó ernstig, dat Manus plotseling zweeg. Hij kroop achter Elly weg en maakte zich heel klein.
28