koning kon zich niet herinneren éénmaal een beentje te hebben gekloven van een dier, dat hij niet zelf gevangen had.
De koning eindigde het rechtsgeding en veroordeelde den leugenaar tot twee uur hangen aan de achterpooten. Daarna stond hij op en gaf den veroordeelde verachtelijk een koninklijken schop.
Een strafoefening in Berenstad.Nu deed Manus of hij zelf koning was. Hij liep, trotsch als een kalkoensche haan, het schip op en neer en beweerde luid, dat hij alleen den beer zoo’n zware straf had bezorgd. Want als hij zich had laten vangen en opeten, zou de koning er nooit iets van gewaar zijn geworden.
Nadat de ijsberenvorst in zijn hol was verdwenen, kwamen er wel tien beren uitgerend. Door schoppen en stompen hielpen zij den veroordeelde weer op de been, namen hem tusschen zich in en voerden hem in looppas door een ravijn. Het Tooverschip volgde hen in de lucht en bleef hangen boven een ijsdal, waar de beren halt hielden.
Dit dal was zooveel als een plein in de ijsberenstad. Er omheen waren bergen met vele gaten, hetgeen aantoonde, dat er vele holen in waren. Nu echter waren de bewoners naar buiten gekomen.
Hier en daar zat een tweetal op leeftijd ernstig te brommen, onder het oppeuzelen van een bevroren vischje. Jonge ijsberinnen speelden met haar jongen, die ze beurtelings likten en om de ooren sloegen. Andere jonge ijsberen hielden wedstrijd in hardloopen, terwijl de straatjongens onder hen de hardloopers telkens zooveel mogelijk voor de voeten liepen. Als het hun gelukte er een te doen struikelen, juichten de anderen luid en sloegen met stukjes ijs tegen elkaar. Dat moest applaus beduiden.
Toen de tien ijsberen, met den ver-oordeelde tusschen hen in op het plein verschenen, drongen allen om hen heen. Weldra volgde de koning met zijn twee Pootpoetsers.
Bij zijn komst stonden alle beren eerbiedig op, doken den kop tusschen de voorpooten en staken de achterpooten recht omhoog. Daarna namen zij weer hun gewone houding aan en schaarden zich in een kring. De koning trad daarbinnen, vergezeld van zijn Pootpoetsers. Eén dezer hield en toespraak en wees beurtelings met een voorpoot naar het luchtschip en den veroordeelde.
— Wat zegt hij, Manus? vroeg San.
— Hij vertelt wat onze vriend misdaan heeft en beveelt namens den koning dat de straf plechtig moet gevierd worden.
Plotseling fluisterde de redenaar. Manus boog zich ver over den rand heen en hield het stokje stijf tegen zijn oor.
— O, die oolijkerds. Hun doel is ons naar beneden te lokken; daarom willen ze van de straf een groote vertooning maken.
— Nu, ze mogen het probeeren, zei Don.
Hij liet het Tooverschip dalen tot ongeveer vijftig meter boven het dal.
27