Naar Rapidolië het zesde werelddeel

Titel
Naar Rapidolië het zesde werelddeel

Jaar
1927

Pagina's
134



je nu met je grooten énuit? Toon nu dat je zoo’n mannetjesputter bent.

—    Manus, je vergeet mijn waarschuwing weer! riep Oerda, met den vinger dreigend.

—    Nee, nee, laat mij maar gaan. Ik zeg hem alleen met hoogstfatsoenlijke

woorden hoe ik over hem denk.

Het Tooverschip hing nu stil boven de beren. De jongens bemerkten dat hun beer zachtjes tot den koning bromde. Deze keek naar boven. Nu was het Don duidelijk dat het gesprek over hen ging.

— Kun jij ze verstaan, Manus? vroeg hij.

Manus spitste de ooren.

— De lafaard fluistert zoo zacht, zeker uit angst voor mij.

San gaf hem een tooverstokje.

—    Hier, hou dit tegen je oor. Als men er vér door zien en spreken kan, kan men er ongetwijfeld ook vér door hooren.

Manus luisterde nu door het stokje en zijn gansche snuit glom van kwa-jongenspret.

—    Hij beklaagt zich dat wij hem gefopt hebben, vertaalde hij in menschen-spraak. Hij beweert dat hij me bijna beet had en dat ik toen, om hem te plagen, weer naar boven viel. En nu verzoekt hij den koning mij voor het berengericht te roepen. Nu, ik heb er geen tijd voor; ik heb wel wat beters te doen.

Toen de beer was uitgesproken ving de koning aan. En zijn stem brulde van toorn, zoodat Manus het stokje missen kon. De koning betichtte den beer van drie misdaden. Ten eerste van leugen. Want het was onmogelijk dat een dier tusschen hemel en aarde zweefde en naar boven in plaats van naar beneden viel. Ten tweede had de beer er in gefaald den hond te vangen en dat was zéér erg. Ten derde liet het zich aanzien dat, indien hij den hond had gevangen, hij hem zelf zou hebben opgegeten, in plaats van hem aan den koning te brengen. En dit was wel de allerzwaarste misdaad, welke een ijsbeer ooit kon bedrijven.

De beer bromde, kreunde en stiet nog veel vreemder geluiden uit, om zijn koning te overtuigen dat hij zich vergiste. Hij trachtte zelfs naar boven te vallen, om te bewijzen dat zoo iets best mogelijk was, doch van zenuwachtigheid kon hij niet meer springen en de pootpoetsers des konings brulden hem dan ook smadelijk uit.

De beer gaf zijn verdediging echter nog niet op en beweerde nu dat hij den hond alleen had willen vangen om hem aan zijn koning te brengen. Hij zelf hield niet van hondenvleesch, beweerde hij en óók, had hij tot nu toe al zijn vangst aan den koning gebracht.

Die praterij deed hem meer kwaad dan goed.

De berenkoning nam uit zijn verdediging op dat de misdadiger hem, den vorst, voedsel wilde brengen dat hij zelf niet lustte. En, dat hij dikwijls een prooi voor zijn koning had bestemd, doch die nooit had afgeleverd. Want, de

26

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.