oogen uit en vroegen aan haar moeder hoe laat het was. Maar een uitroep van Don hielp haar gauw uit haar vergissing. Ze stonden op.
Het Tooverschip was tegen een enorm bord aangevaren en door den schok teruggestooten. Het bord was minstens honderd meter breed en tachtig meter hoog. Het was aan vier hoeken met groote luchtballons verbonden en zweefde daaraan boven de zee.
Er stond iets met groote letters op geschilderd. De kinderen lazen luid op:
EINDE VAN DE BEWOONDE WERELD.
GEVAARLIJK ONBEKEND GEBIED.
HOED U VOOR IJSBEREN.
Achter het bord strekten zich onmetelijke ijsvelden naar alle kanten uit.
— Waar zijn we hier? riepen de meisjes tegelijk.
— In het Noordpoolland, denk ik, zei San.
— Maar het is toch niets koud in ons schip, zei Oerda.
Dat had Don ook al bemerkt. Terwijl hij over den rand van de mand leunde, voelde hij opeens hoe dat kwam.
— Ons schip wordt verwarmd, zei hij. Alhoewel het mij een raadsel is, op wélke wijze.
Het schip vloog nu weer voorwaarts, voorbij het bord. Op de achterzijde ervan stond geschilderd:
NAAR DE DOOR MENSCHEN BEWOONDE WERELD.
AAN IJSBEREN IS DE TOEOANO STRENG VERBODEN.
— Wat zijn ijsberen? vroeg Manus, toen de kinderen dit hardop lazen.
— Honden, antwoordde San, net als jij. Alleen een beetje grooter en ook hebben ze een witte huid. Maar je bent toch niet bang voor hen, wel Manus?
— Bang voor ijsberen, blafte Manus minachtend, stel je voor. Je moest eens weten hoeveel van die beestjes ik vannacht heb doodgebeten, toen ze van de varkenskluiven wilden snoepen.
De kinderen vonden zijn bluffen zoo potsierlijk, dat ze het uitschaterden. Manus lachte eerst mee, maar toen hij bemerkte dat ze hem uitlachten, werd hij geducht boos.
— Jullie gelooft me niet, wel? Nu, wacht dan maar. Den eersten den besten ijsbeer dien we zien, bijt ik den kop af.
— En éérst zei je dat je niet weet wat ijsberen zijn, zei Gerda. Hoe kan je ze dan in je droom gekend hebben?
— Ik zeg immers niet dat ik ze heb gekend, antwoordde Manus, die niet ieder woord verstond, eigenwijs. Ik zei alleen dat ik ze heb doodgebeten. Dat is een groot verschil.
— Dat is zoo, zei Don en knikte zijn vrienden toe. Nu, de eerste ijsbeer die we zien is voor jou.
23