— Eerlijk gezegd, ja. Over een kort poosje passeeren we Den Helder en daar ligt de vloot.
— Voor ze ons zien, zijn we er voorbij.
— En indien de kapitein van de kanonneerboot nu eens getelegrafeerd heeft en men wacht ons met vliegmachines op ? Al ging het naar Australië, ik blijf liever in ons luchtschip, dan me naar huis te laten sturen.
Nu, wat zei ik je.
Hij wees naar omlaag. Allen keken door hun stokje en zagen een vloot van
tien of twaalf groote schepen in slagorde liggen. Nieuwsgierig geworden door hun opgewonden uitroepen, klauterde Manus op Sans schouder en trachtte door diens stokje te gluren.
— Men houdt ons natuurlijk voor spionnen.
Een salvo, dat op hetzelfde oogen-blik door de lucht daverde, stelde hem in het gelijk. Allen tuimelden achterover. Don sprong direct weer overeind.
— Voor dat ze op ons zijn ingeschoten hebben we Den Helder achter ons liggen, zei hij.
Daar begon Manus te brommen.
— Stil jongen, wat heb je nu weer?
— Hoor jij dan niets? vroeg de hond verwijtend.
Don hield de hand aan zijn oor. Hij vernam een vreemd geluid, een geratel dat steeds duidelijker werd.
— Vliegmachines! riep hij. Alle hens aan dek.
Door hun stokjes konden ze nu wel twintig vliegmachines onderscheiden. Ze vlogen op korten afstand van elkaar en stegen al sneller. Weldra bemerkte San op één, een officier met een verrekijker.
— Don! riep hij, zie eens.
— Ja, we zijn ontdekt. Als ze machinegeweren aan boord hebben zijn we verloren. Manus, steek de witte vlag uit.
San keek hem verwijtend aan, maar Manus gehoorzaamde.
— Kapitein, je onteert ons.
Don glimlachte.
— Er óp of er ónder. Als dit een echt Tooverschip is, dan kan ons niets gebeuren. En zoo niet....
Meer zei hij niet. De vliegmachines stegen él hooger, waren reeds met het bloote oog waar te nemen. Nu vlogen zij uiteen en vormden een wijden cirkel. Het Tooverschip was ingesloten.
— Geef je over! riep een commandant. Dalen of we schieten!
— Onzichtbaar! riep Don luid.
Oogenblikkelijk sloeg van uit de mand een dikke, blauwgrijze damp naar buiten, die haar geheel in een groote wolk hulde.
20