Dat zag Gerda nu ook in en ze vroeg Rapido om boenders. Die kwamen toen spoedig uit de lucht vallen.
Manus zag die rare dingen hoofdschuddend aan en liep een stukje om. Hij had er in Holland al eens kennis mee gemaakt en zag er toén al niet veel aardigheid in. Om te voorkomen dat de kinderen hem een poets bakten, deed hij maar net alsof hij ergens anders bezigheden had.
De wederkeerige waschparty.De kinderen letten niet op hem, gingen naar de onderaardsche stad en kwamen met twee Holbewoners terug. Die gingen wel niet zoo heel gewillig mee, maar daar stoorden de kinderen zich niet aan.
Manus begon nu een kolossale grap te ruiken en kwam weer naderbij. Hij was éénmaal in Holland met zoo’n boender schoongemaakt nadat hij een uur lang in straatvuil had gerold. Hij wist wat voor gevoel dat gaf en was er belangstellend naar, hoe de Holbewoners zich er onder zouden houden.
Don en San legden er een op den grond, hielden hem aan hoofd en voeten vast; de meisjes begonnen hem met melkwit water te boenen. Manus zette zich bij de anderen neer, om hem in zijn kuit te bijten, zoodra hij een poging tot vluchten waagde. Doch hij dacht er niet aan. Hij scheen te denken dat hij alleen hoefde toekijken of zijn makker wel goed geboend werd.
Nu, dat werd die ook en hij kreunde en bromde er van. Want de oude verf zat dik op zijn huid gekorst en moest er grondig worden afgeboend. Het zweet gutste de meisjes langs voorhoofd en gezicht en de jongens kregen menigen schop en klap van den tegenspartelenden Holbewoner. Maar na een half uur scheen hij geen tegenstand meer te kunnen bieden. Slechts bromde hij bij elke verflaag, die hij kwijt raakte, een nieuwe serie gekke woorden, die zelfs Manus licht paars deden blozen. En dat wil wat zeggen.
De meisjes hoorden hem niet, zoozeer waren ze in haar werk verdiept. Maar de andere Holbewoner had er buitengewoon veel schik in en kwam dichterbij. Hij keek nauwkeurig toe of de meisjes hier en daar een vlekje oversloegen en maakte haar daar dan attent op.
Na een poosje was hij zoo verzwakt door verfverlies, dat de meisjes hem konden vasthouden. Dus ruilden zij met de jongens en die namen met frisschen moed ieder een boender ter hand.
Tot slot dompelden de jongens hem nog eens heelemaal onder en toen hij zich als een poedel droog had geschud, zag hij er waarlijk uit als een gewoon mensch. Hij verbeet zijn napijn onder een zuren glimlach en keek de kinderen zwak, maar dankbaar aan.
8
113