menschen wilden hen allen gevankelijk meevoeren naar hun bosch. En daar wilden zij hen als boomen in den grond planten, om de kinderen op hen te laten klimmen en spelen.
Don en zijn vrienden schudden het hoofd om die dwaasheden; zóó dom spraken in Europa zelfs niet de kleinste kinderen. Ze waren blij, toen eindelijk de zon doorbrak.
Die was dien dag groen van glans. En later bemerkten de kinderen, dat alles de grond, de boomen en kleine riviertjes, groen was.
Don vroeg den Aapmensch, die hem droeg, naar de oorzaak daarvan.
— In het land der Onbehaarde Holbewoners, antwoordde hij, neemt alles de kleur der zon aan. Ze is nu groen, dus al het andere is ook groen. Hoor de deugnieten eens te keer gaan. Van verre drong een helder geluid tot het Aapmenschenleger door. Het klonk als werd er op steenen geslagen.
Het leger ging nu in galop voorwaarts. Na ongeveer een uur bereikte het de voorposten der Onbehaarde Holbewoners.
Nu zagen de kinderen de oorzaak van het helder geluid. De Holbewoners bouwden een hoogen, dikken muur. De gevangen Aapmenschen sleepten en en kantelden groote steenen aan, ten behoeve der bouwers. Dezen klopten ze glad en gelijk en stapelden ze dan naast en op elkaar.
Het Aapmenschenleger kwam als een lawine aangestormd, sprong en duikelde over de bouwers heen en voerde een vreugdedans uit om hun gevangen stam-genooten. Deze toonden echter niet de minste blijdschap om het weerzien en schenen niet bevrijd te willen worden. Ze sloegen en beten naar hunne verlossers.
De kinderen waren afgestegen en keken belangstellend toe. Rapido had Don bevolen, het Aapmenschenleger naar het land der Onbehaarde Holbewoners te voeren, om het kans te geven de gevangenen te bevrijden. Maar nu die daar niet op gesteld waren, wist hij ook niet, wat te doen. Bovendien hadden de kinderen te veel oog voor die nieuwe menschen, om zich in den strijd te mengen.
De Holbewoners waren inderdaad over het lichaam glad en onbehaard en hadden veel meer weg van gewone menschen dan de Aapmenschen. Doch hun huidkleur was groen, zooals alles.
Manus klom boven op den muur en stak verachtelijk de tong uit tegen de Holbewoners. Dat beleedigde hen zoozeer, dat ze hun steenen wierpen naar de Aapmenschen, inplaats van ze bij den muur op te stapelen. Ze dachten namenlijk, dat de Aapmenschen Manus hadden opgestookt. Toen draaide de hond zich om en stak de tong tegen de Aapmenschen uit.
Dat deed hen plotseling van springers en dansers in echte vechtersbazen veranderen. Zij geloofden óók op hun beurt dat de Holbewoners den hond tegen hen in het harnas hadden gejaagd en dat verraad wekte hun woede op. Daar zij echter geen steenen hadden, vingen zij die, welke door de
109