— Ik bel Olifant op, besloot Don en keek door zijn tooverstokje. Weldra had hij het gezicht op Vrede-Rijk en even later zag hij Olifant in gesprek met Ouden Leeuw.
Nu nam hij San’s stokje en hield dat aan zijn oor. Hij sprak door zijn eigen.
— Hallo, met Olifant? vroeg hij.
Hallo, Don, trompetterde die aanstonds. Is er iets gebeurd?
Don vertelde zoo kort mogelijk het geheele geval. Door haar stokje bemerkte Gerda dat Olifant zijn slurf ineen liet krimpen, zooals een mensch zijn voorhoofd rimpelt.
— Eenoog heeft zijn verdiende loon, zei hij eindelijk. Reist maar gerust verder, ik maak die zaak wel in orde. Belet Manus voortaan de stokjes aan te raken. Vaarwel.
— Vaarwel! antwoordden de kinderen als uit één mond.
Het land van de woedende vuist.— Vertrekken! beval Don kort, San, bind Manus aan je vast.
San gehoorzaamde. Nu hielden de kinderen hun stokje in beide handen omhoog en steunden met één voet op den grond.
— Zweven! beval Don.
Zij stieten zich af en zweefden opwaarts, wel honderd meter boven het dal. Daarna zetten zij koers in de tegenovergestelde richting, van welke ze gekomen waren.
Nog uren lang zagen zij dieren uit Ezelsrijk loopen. Zij plaagden elkaar en schreeuwden de kinderen na.
— Nu wij weg zijn, eten ze elkaar misschien op, zei Elly.
— Och, kom, zei San, luchthartig, er zullen nog wel genoeg over blijven om naar Vrede-Rijk terug te keeren. Bovendien, zijn de groote dieren er te laf voor en de kleinen kunnen het niet.
Manus grinnikte.
— Wat is er met jou, deugniet? vroeg hij.
-— Dat was toch maar een knap stukje van dien worm, antwoordde de hond, die zijn geheim niet langer bij zich kon houden.
— Ja rakker, we vermoedden wel dat jij er iets mee te maken hebt gehad. Maar probeer nu nog maar één keer een stokje aan te raken. Dan veranderen we jouw in een Groenen Kubus.
— Poeh! zei Manus, spottend.
— Of wil ik het direct doen, Don ? zei San in schijn ernstig. Dan sturen we Manus daar ginds heen, dan kan hij koning worden over de overgebleven Kubussen. Ik ben er zeker van dat ze hem met een hoeratje ontvangen.
— Ik ben niets op hun hoeraatjes gesteld, als je dat maar weet, bromde Manus. Hij werd toch een beetje ongerust.
— Nu, dan wachten we het nog wat af.
Ze zweefden intusschen voort. Het landschap wisselde gestadig af, hoewel alles even dor leek. Een smalle rivier scheen de grens van Ezelsrijk te zijn, maar het land aan den anderen kant was onbewoond. Wel vlogen ze over een
101