kort, want geen minuut later viel zij ten prooi aan het kuiken. Dat trok een gezicht alsof het in geen jaren zoo lekker gesmuld had.
Daar stond het nu, met al die andere dieren in zijn maag, zonder zelf merkbaar grooter te zijn geworden. Maar toch bezwaarden ze ’t kuiken wel een beetje,
want het kon geen poot verzetten, toen de worm op hem toe kronkelde. Het had wel wat te veel gegeten. En, zonder den minsten tegenstand, liet het toe, dat de worm zijn maal met het deed.
De kinderen hielden den adem in. Het onmogelijke was geschied. De gansche rij dieren was verdwenen en alleen de worm lag, opgeblazen als een kleine paling, op den grond.
De wet van Ezelsrijk, dat de kleine den grootere kan verslinden, bleek dus waar en uitvoerbaar. Niemand dan Manus wist de oorzaak van dat wonder en hij verkneuterde zich er in stilte om. Hij nam zich voor dat heele stel een dag of drie in den worm te laten huizen, om hen die dwaze wet in te peperen en af te leeren. Daarna zou hij ze weer te voorschijn tooveren.
— Waar is mijn stokje! riep Don opeens. O, jou rakker, hier er mee!
Manus maakte er een grapje van en liet de jongens in een kringetje achter
zich aandraven. De dieren, die het wonder hadden aangezien, keken ook nu toe, meer dood dan levend. Elk hunner dacht dat het spoedig zijn beurt zou zijn, opgegeten te worden en wachtte gelaten af.
Plotseling bleef Manus staan en keek zoo opmerkzaam naar den grond, dat San hem zonder moeite het stokje kon afnemen.
— Waar kijk je toch zoo dwaas naar? vroeg Don.
Manus wees met zijn poot naar een slijkerig plekje.
De jongens hadden onder het loopen den worm doodgetrapt.
Diep onder den indruk zochten de kinderen en Manus hun hol weer op.
Al vermoedden zs vaag hoe het wonder was ontstaan, spraken ze er liever niet over. Nu hadden ze weer zorg om de dieren, die plotseling zonder hun Ezelkoning waren.
Manus ging er op uit om de dieren te vragen wat ze dachten nu te doen.
— Ze zijn allen even neerslachtig, zei hij bij zijn terugkomst, en kunnen het niet ééns worden. Sommigen willen den krokodil tot koning kiezen en anderen weer den dooden worm. Maar ze zijn nóg banger voor elkaar dan gewoonlijk en wagen zich niet in eikaars nabijheid.
100