vrouw en oom Wim, die het viertal vanuit de serre bespiedden een aardig kijkje hadden op het doen en laten van de Indianen-familie.
Winnetou en de zonnetijger lieten zich op den grond neer en bleven met gekruiste beenen geduldig wachten tot de squaws de pijpen brachten.
Jo en Dien met langzame gebaren, brachten het rookgerei, bestaande uit twee lange, witte pijpen en een aardig Indisch doosje, door oom Wim afgestaan om er de gedroogde theebladeren in te bewaren.
Het opperhoofd en zijn gast begonnen nu de pijpen te stoppen.
,,Waar moeten wij zitten?” vroeg Jo.
„Kun jij je opperhoofd niet wat netter aanspreken, schaap?” vroeg Wrinnetoxi.
„Zeg, ze hebben nog geen namen,” zei Loe, die vond, dat de naam „schaap” niet bepaald paste, bij het aardige Indianen-vrouwtje, dat daar voor hem stond.
„Nee, da’s waar,” zei Dien. „Hè toe, bedenken jullie nou gezellige namen.”
„We zullen Dien „Gazellen-oog” noemen,” zei het opperhoofd.
„Hè ja, prachtig,” vonden de meisjes.
„En Jo? Ja, hoe zal die heeten zeg, Loe bedenk jij nou eens wat.”
„Het zwarte gevaar!” plaagde Loe.
„Natuurlijk,” mopperde Jo. „Voor mij moeten ze weer wat akeligs bedenken.”
63