minuut wil verliezen. En samen hollen ze naar Jo’s huis toe.
Een harde ruk aan de bel, en als Antje, de gedienstige, verontwaardigd over zóó’n bel, openmaakt, rollen de twee naar binnen en schreeuwen uit één adem: „Zijn ze er al uit?” Maar Ant, nijdig over hun kabaal, zegt op grommigen toon: „Veeg maar eerst je beenen.”
Dit is een uitdrukking die Ant al jarenlang gebruikt en ofschoon de kinderen haar op allerlei manieren aan het verstand gebracht hebben, dat het wel doenlijk is, je voeten doch niet je beenen op de mat te vegen, blijft ze vasthouden aan dit gezegde.
„Zeg, zijn ze er al uit ?” vraagt Jo nog eens. „Nee, nog niet heelemaal,” zegt Ant, terwijl ze met een grimmigen blik op Dien de keuken insloft.
„Eewige fersite!” gromt ze. „Die kindere make je boel maar vuil.”
Ant is al jarenlang in dienst bij de familie Tervaart, en daar mevrouw niet sterk is, doet Ant het geheele huishouden, voelt zich daardoor niet weinig.
De kinderen, die ze heeft geboren zien worden, zijn haar echter ontgroeid en zoo ontstaan vaak botsingen, die de tusschenkomst van vader of moeder noodig maken.
Het gezin bestaat uit Mijnheer en Mevrouw, Robert, een flinke jongen van vijftien en Jo een meisje van veertien jaar.
6