Toen ze dien avond van het gezellige fietstochtje terug kwamen, riep Rob, terwijl hij van zijn fiets sprong:
„Kijk eens, Jo, er brandt licht in villa Steenpuist.” En werkelijk, door de geslepen glasruitjes van de straatdeur zagen ze licht branden.
„Het is daar een geheimzinnig gedoe,” vond oom, „vanmiddag was er nog geen kip en nu zie je er licht branden.”
„Misschien weet moeder er iets meer van,” zei Jo. „Laten we gauw gaan hooren.”
En moeder wist er meer van te vertellen.Toen ze zoo tusschen licht en donker voor het raam zat, had er plotseling een groot rijtuig met imperiaal voor het huis van de buren stilgehouden en daaruit was een dame met een dienstmeisje gestapt.
Het meisje droeg een allerliefst hondenmandje en door de tralies daarvan zag moeder een wit krulkopje.
Verder waren er groote koffers afgeladen en was het rijtuig weer weggereden.
„En waren er geen meisjes bij?” vroeg Jo teleurgesteld.
„Hoor nu zoo’n kaffer,” zei Rob, „moeder zei toch een dame en een dienstmeisje.”
„Ik begrijp er niets van,”zei Jo. „Waar zitten nou die zes dochtertjes?”
Allen schoten in een lach.
„Die zes tuintjes spoken jou wat door je bol,”
46