„Met respect van je oom gesproken,” lachte mevrouw, maar ze vond ’t in haar hart wat prettig, dat Rob hem in zijn jongenstaal den grootst mogelijken lof toezwaaide.
„Oom is een eenigert!” zei Jo. „Hij weet altijd precies wat je nu eens graag wilt en hij is altijd even vroolijk en ... ik weet zelf niet . . . zoo eenvoudig hè?”
„Ja, Jopie,” zei mijnheer. „We weten best hoe je ’t bedoelt, je wilt zeggen, dat oom zulke heele mooie schilderijen maakt en zich er niets op laat voorstaan.”
„Ja,” zei Jo. „Dat bedoel ik nu juist, maar ik kon ’t niet zoo onder woorden brengen.”
„Moeder, als U ’t goed vindt, ga ik even naar Loe om te vragen of hij vanavond komt,” zei Rob. „We gaan immers met oom besprekingen houden over de Indianen-tent.”
„Toe, Rob, loop dan ook even bij Dien aan, om te vragen of ze ook komt,” vroeg Jo.
„Hè, meisjes-boodschappen,” knorde Bob. Kun je dat nu niet even zelf doen.”
„Neen, ik kan niet,” zei Jo gewichtig. „Ik wil eerst even de theekopjes omwasschen en straks moet ik tafel dekken.”
„Jij bent moeders lieve hulpje,” zei mevrouw, terwijl ze haar meisje naar zich toetrok. En Rob, groote jongen als hij was, ging toch ook even dicht bij moeder staan om ook zijn aandeel in de liefkoozingen te krijgen.