Jo vroeg direct, of Dien en zij mochten koken. Dat zullen we wel zien,” zei Rob met al de waardigheid van een Indiaansch opperhoofd. „Eerst moet de tent in orde zijn.”
„Hebt jullie er goed voor en touw en hout?” vroeg oom.
„Ja, dat is allemaal in orde,” zei Rob. „Loe krijgt heel stevig linnen van z’n grootmoeder en ik zorg voor touw. Als U het goedvindt, kunnen we er eens vanavond met Loe en Dien over praten,” zei Rob.
„Best hoor! Ik ben geheel tot jullie dienst. We zullen dat zaakje met z’n vijven wel voor mekaar krijgen. Maar nu ga ik eerst mijn koffer uitpakken. Is mijn bagage al op de logeerkamer, Kitty?” vroeg oom Wim.
,;Ja W’im,” zei mevrouw. „Ant heeft alles boven gebracht.”
„Nou gemeente, tot straks dan!”
En oom Wim ging zingende de trap op naar zijn kamer.
„De jongen verandert niets,” zei zijn zuster, terwijl ze hem met liefdevolle blikken nakeek.
„Gelukkig niet,” lachte mijnheer. „Stel je voor, jongens, dat we oom Wim daar op een mooien dag terugzagen als een stijf-deftig mijnheertje!”
„Bah, griezelig!” vond Rob. „Maar neen, hoor! Zoo wordt oom Wim nooit. Oom is een echte knul!”
34