Hij was zoo geheel het tegenovergestelde van de figuur die mijnheer Tervaart beschreef. Alles aan hem was gezond en prettig en er was niets aanstellerigs in hem.
Het was een lenige goed gevormde figuur en zijn gelaat met de heldere, grijze oogen en den altijd lachenden trek om den mond deed prettig aan. Zijn haar, dat donkerblond was, lag in gezellige golving over het hooge voorhoofd.
Jo nestelde zich dicht naast hem en Rob ging vlak over hem zitten.
Ze wachtten geduldig tot de gesprekken tus-schen de drie groote menschen afgeloopen zouden zijn, om dan met hun plannen voor den dag te kómen.
En ’t was, alsof oom Wim het verlangen in hun groote kijkers las, want plotseling zei hij: ,,En vertel me nou eens bollebozen, wat we in de vrije uurtjes zullen gaan uitvoeren. Jullie begrijpt, dat ik niet den geheelen dag blijf werken, dat zal ik doen, terwijl jullie op school bent en dan gaan we na vieren en op de vrije middagen de peentjes opscheppen.”
„Fijn! dol!” juichte Jo en Rob’s ondeugende oogen tintelden van pret.
„Zeg oom,” zei Rob. „We willen een Indianentent in den tuin maken. Dan gaan we daar in de vacantie huizen. Loe en ik willen er ook eenige nachten in slapen.”
„Een moppig idee,” vond oom.
Casa Bjanca 3.
33