„Nog tien minuten! ’t Schiet toch op,” troostte Jo zichzelve.
„Moet ie ’m verzuimd hebben,” plaagde Rob.
„Hè, gooi nou geen roet in ’t eten, naarling,” zei Jo woedend.
„Nou, twee jaar geleden verzuimde ie ’m ook, toen lag er thuis een telegram „trein voor neus weg.”
„O ja,” lachte Jo. „Dat was nou net wat voor die grapjas.”
„Hoor” zei Rob. „Nu wordt ie van het laatste station afgeluid, hij kan over zes minuten hier zijn.”
Jo maakte een luchtsprong.
„Hou je fersoen, meissie,” waarschuwde Rob.
„’t Is ook zoo dol!” zei Jo.
Eindelijk — daar kwam de trein met overweldigend geraas het station binnenrollen. Het tweetal snelde naar de controle.
De trein hield vlak bij hen stil.
Daar zagen ze uit een coupé-raampje een bekend en geliefd blond hoofd opduiken.
„Oom Wim!” gilde Jo.
„Hallo, schavuiten!” riep Oom Wim’s heldere stem. „Ik kom bij jullie.”
Haastig opende hij het portier en nadat hij z’n bagage, bestaande uit een schilderskist, en een city-bag, uit het net had gevischt, stapte hij met groote passen op hen af.
De kinderen vlogen naar hem toe. Jo hing aan
30