apenpootjes van d’r zien! Graaf jij maar kuiltjes aan ’t strand, zussie!”
„O, ze heeft kracht genoeg in d’r apenpootjes” verdedigde Dien direct haar vriendin. „Toe, laten wij nu ook meedoen, we hebben allebei een schep.
„Nou f’luut,” zei Rob. „Laten ze meedoen, Loe, des te gauwer schieten we op.”
„Mij best! Dan beginnen we ieder aan een gedeelte. Jullie hier en wij daar. Allo, mannen, aan ’t werk!”
De scheppen werden uit het schuurtje gehaald, en ieder begon zijn gedeelte om te spitten.
Dat viel niet mee en de meisjes moesten telkens even rusten. Maar Rob en Loe werkten stevig door, en hadden al gauw een flink stuk omgespit.
Daar kwam Mevrouw Tervaart den tuin ingewandeld. Ze moest toch eens zien hoever de werkzaamheden gevorderd waren.
„Dat schiet flink op,” prees ze.
„Als de tuinlui moe zijn, kunnen ze een kopje thee bij ons komen halen.”
„Graag mevrouw, fijn moes,” riepen de kinderen.
„En wat denken jullie er te zaaien?” vroeg mevrouw.
„0, moes, Dien en ik koopen van ons weekgeld pakjes zaad, dat is bij hen ook zoo mooi opgekomen.”
23