Jo holde naar beneden, ze moest het nieuwtje even aan Ant vertellen.
„Ant” stormde ze de keuken binnen. „Er is een mevrouw in het huis hier naast.”
Ant nam het nieuwtje nog al kalm op.
,,Ja, eens zalle d’r wel weer mensche in kom-me.”
„Zou ze kinderen hebben?” vroeg Jo.
„Jou je sorg,” vond Ant.
„Zoo! ’t kan me een heeleboel schelen. Ik zou ’t wat fijn vinden als er aardige meisjes van mijn leeftijd waren.”
„O, ja, nóg meer lawaai en drukte in huis. Ik zie ’t al gebeure! Motte die kindere sekers ieder oogeblik door me schoone gang.”
„Hè, Ant, wat ben jij toch een draak! We weten nog niet eens of er kinderen zijn en nu maak jij alweer herrie.”
„Voor mijn part kwamen er bestendige mensen in, een oude heer en dame of soo. Kindere geve maar last!”
Jo draaide langzaam de keuken weer uit. „Poeh! wat een zuurtje, die Ant! mopperde-ze. Even kijken of Rob nog in den tuin was. Ja, hij was bezig een konijnenhok te timmeren. Gauw holde ze naar hem toe.
„Zeg Rob, er komen menschen in ’t huis hiernaast.”
„Hoe weet je ’t?” vroeg Rob, direct vol belangstelling.
O ö
14