88
leege woning te komen, waar de verhuisboel maar links en rechts neergezet wordt.”
„’t Is erg lief van jullie en voor vader is het ook veel prettiger,” zei dankbaar mevrouw Weldam.
Pim, een beetje verlegen met haar figuur, nu er verder geen notitie van haar werd genomen, ging naar boven.
„’t Humeurtje is weer beneden peil,” zei een beetje spottend de oudste dochter.
„Hemel, Chita!” viel Pol uit. „Denk je er zelf eens in toen je Pim’s leeftijd had. Hoe zou jij er tegenover hebben gestaan? Jij hebt nu gemakkelijk praten!”
„Jullie denkt heusch allemaal, dat bij mij alles couleur de rose is,” zei Chita en haar stem klonk hoog en nerveus. „Kind!” schrok haar moeder. „Is er iets . . .”
„Welneen moeder. Hè, je kunt ook nooit eens iets zeggen, zonder dat u direct ongerust is.”
„Nou, als je ook zooiets zegt . . vond Pol. „Spreek dan niet in halve woorden.”
„’t Is zoo ellendig, dat er nog geen baby komt!” barstte Chita los. „Maarten is gek op kinderen!”
„Ik dacht eigenlijk,” zei haar moeder langzaam, „dat jij het niet zóó erg vond. Je was nooit zoo verzot op kinderen.”
„O ja, vroeger! maar vooral den laatsten tijd, ga ik er toch wel erg naar verlangen. Al onze kennissen hebben kinderen en Maarten kan er zoo heerlijk mee sollen en stoeien, ’t Is zoo zuur, dat wij er geen hebben. Maarten zegt er nooit iets van, maar toch voel ik, dat ons geluk niet volkomen is. Moeder, ik tob er zoo over.”
„Maar, kind,” troostte haar moeder. „Dat moet je toch niet doen. Er zullen heusch nog wel kindertjes komen. Maak je daar maar niet ongerust over.”
„Niets is toch volmaakt op de wereld,” zuchtte Chita. „Nou, als ’t dan nog maar zoo weinig scheelt, kun je te-